| |
| |
| |
Edelmoedigheid van Hyder Aly.
(Uit de Censeur Universel Anglois.)
Aan de oevers van de Tweed, die Engeland en Schotland van een scherdt, woonde de Heer melvil op een voorouderlyk Landgoed: van genoegzaame middelen voorzien, om na geen meer te haaken, en door geen eerzugt gedreeven om hooger rang te beklimmen. Zyne Egtgenoote was met hem van gelyken staat; zy bezaten beide dezelsde geestneiging, dezelfde gevoelens, denzelfden smaak. De Heer melvil voegde, by een grooten voorraad van kundigheden, veel goedhartigheids; de Lieden in de nabuurschap zagen hem aan als hun Vader; hy was de Scheidsman in hunne geschillen, dewyl zy niemand kenden die 'er verstandiger en braaver over oordeelde.
Hy had een Zoon en eene Dogter. De Jonge Juffrouw melvil beminde haaren Broeder zo zeer als zy van hem bemind werd; zy sleeten de eerste leevensjaaren in die onderlinge toegenegenheid, de zuiverste van alle, om dat ze de belangloosste is. Haar Broeder was haar Vriend, haar Medgezel, haar Leidsman in de Landwandelingen; zy was, op haare beurt, de vertrouwde van zyne kleme geheimen, zyne Raadgeefster als hem eenige ongelegenheid overkwam, en zyne Toevlugt wanneer het hem niet naar den zin ging. Men moet een Broeder gehad hebben als de jonge Heer melvil, of een Zuster als de jonge Juffrouw melvil, om te kunnen begrypen, hoe groot hun onderling genoegen was in die jaaren van onschuld. Hunne harten vonden zich in den juisten middelstand, tusschen Liefde en Vriendschap; niet deelende in de onvolmaaktheden van de eene, noch in de vervoeringen van de andere.
De jonge melvil toonde reeds vroeg eene geaartheid te bezitten, weinig strookende met de stille en bedaarde leevenswyze zyns Vaders. De Eerzugt woelde in zyn hart, en bestreed onophoudelyk alles wat zyn Rede daar tegen inbragt. Zy zegepraalde; hy was niet langer meester om zyne verkiezing tot het Krygsmans leeven te wederstaan. Hy smeekte zyn Vader om een Krygsbediening te koopen; hem biddende al het overige zyner Middelen voor zyne Zuster te bewaaren.
Dit was het beginzel der jammeren des geheelen Gezins. De Moeder, reeds ziek, kon het denkbeeld der gevaaren, aan welke een Zoon, zo teder bemind, zich zou blootstellen, niet verdraagen. - Zy stierf. - De Vader, door droefheid overmand, scheen haar in 't graf te zullen volgen. De jonge melvil, door dit alles op 't diepst getroffen, kon dit tooneel niet verdraagen. Hy dagt zyne zugt tot het Krygsmans leeven afgelegd te hebben, en betuigde een stut van 's Vaders Ouderdom te zullen weezen.
| |
| |
De Zoon eener Weduwe, die in de Nabuurschap, van tyd tot tyd, op het Land haar verblyf hieldt, was zyn Boezemvriend. De nabyheid der wooningen had tusschen de beide Familien eene gemeenzaame verkeering veroorzaakt. De Capitein H**** de Vriend des Broeders, werd welhaast de Minnaar van de Zuster. Hy bezat een voorkomen, een houding, een gestalte, en een Character, bekwaam om een hart, veel meer op zyn hoede dan dat van de jonge Juffrouw melvil, te vermeesteren. Hy ontdekte gereed, welke vorderingen hy maakte op eene sterkte, door geen kunst verdeedigd. Zy bedoelde niets dan 't geen eerlyk was, en zy oordeelde aan zyne edelmoedige gevoelens niets te moeten weigeren.
Eenige maanden verliepen 'er in deeze verkeering zo vol bekoorelykheid, of liever in eene bedwelming van vergenoegen, door niets gestoord dan door de vrees, dat 'er iets mogt gebeuren, 't welk die vreugd verbitterde. - Dit heilloos oogenblik kwam. - Op zekeren dag in de voorkamer treedende, vondt zy haar Vader en Minnaar by een. Vertwyfeldheid, aan wanhoop grenzende, was op 't gelaad des laatstgemelden geschilderd, en hy verstomde op 't gezigt van zyne Beminde. Mejuffrouw melvil, door dit vertoon getroffen, kon, op haare beurt, geen woord spreeken. De Vader maakte een einde aan dit treurig stil tooneel; zeggende: ‘maria, myne Dogter, Capitein H**** moet ons verlaaten....’ Zy verstondt niets meer, en viel in zwym. Weder tot zich zelve gebragt, vindt zy haar Minnaar aan haare zyde gezeten, die, haare hand drukkende, en haar met oogen vol liefde en tederheid aanziende, te gemoet voerde. ‘Lieve maria, wy moeten voor eenige oogenblikken scheiden; dan het is om vervolgens elkander met meer genoegen weder te zien, en langer. Myn Koning roept my, en het Vaderland wil dat ik gehoorzaame. Myn Regiment heeft last gekreegen om na Indie te vertrekken; pligt en eer gebieden my te gehoorzaamen.’
Deeze woorden waren een donderslag voor de maar al te gevoelige melvil. Geheel in droefenisse gedompeld, zag zy zich zelve aan voor de ongelukkigste aller schepzelen. Zy poogde te spreeken; maar de Capitein, zyne eigene kragten wantrouwende, vlood het huis uit, en behaalde op de Liefde een zegepraal, die een oogenblik vertoevens de Liefde op zyn eer en pligt zou hebben doen behaalen.
Het beevend oog van Mejuffrouw melvil volgde den heengaanden Minnaar, zo lang de traanen en de afstand zulks wilden gehengen. Alle de poogingen haars ongelukkigen Vaders, om haar te vertroosten, waren nutloos: de beloften, de eeden haars Minnaars, de hoop van hem welhaast weder te zien, alles mogt niets baaten, alles verdween op de herdenking van het verlooren geluk. Zy verviel tot eene onaandoenlyke zwaarmoedigheid; nieuwe rampen wekten haare gevoeligheid weder op.
't Was haar Broeder, haar geliefde Broeder, die dezelve haar berokkende. Meer dan ooit vervoerd door de begeerte tot den
| |
| |
Krygsdienst, had hy, buiten weeten van zyne Familie, onder het Krygsvolk der Oost-Indische Maatschappye eene plaats verzogt, en bekomen. Zyn Vader deed vergeefsche poogingen op zyn verstand, zyne Zuster op zyn hart, hy bleef onwrikbaar by 't eensgenomen besluit. Hoe sterk overmeesterd, moet de trek ten Krygsdienst weezen, daar zy, den Mensch een drift inboezemende, om zyne Natuurgenooten te verdelgen, in hem de tederste gevoelens der Natuure verdooven!
De oude Heer melvil, tegen de keus zyns Zoons niets vermogende, liet ze zich welgevallen, droeg zorge om het noodige tot de reis van zyn' Zoon gereed te maaken, en deed alles voor hem, wat zyne middelen gehengden. Zyn laatste raad by 't afscheid liep op deezen zin uit.
‘Myn Zoon! gy vertrekt na het allergevaarlykst Land: dewyl het dat Land is, waar de Ondeugden, zo gy ze hebt, het meeste gemak vinden, en waar de Deugd, welke gy bezit, het meest te stryden heeft. Hier houdt de Wet, indien gy struikelt, u als aan den leiband; daar hebt gy geen steun dan in u zelven. In die heillooze Gewesten, is het kwaad reeds boven de hulpmiddelen aangegroeid, zo 'er hulpmiddelen komen. Hoe zuiver ook de beginzels mogen weezen van ons Bewind aldaar, het wordt noodwendig toevertrouwd aan lieden, die, het Vaderland verlaatende, niets ten oogmerk hadden, dan het voldoen aan hunne baatzugt; zy zyn te onvermoeider daar mede bezig, en werken te geruster, dewyl zy beschermd worden door een gezag, hooger dan de aanprikkelingen der gierigheid. O myn Zoon! dat de Eer uw eenige Gids zy, en dat het genoegen, om getrouw te weezen aan de Deugd, uwe eerste belooning zy! - Wagtl u van immer te gelooven, dat strengheid of geweld u veroorlofd zy tegen Menschen, om dat zy van u in kleur verschillen. Laat het aan de Wysgeeren over uit te pluizen, welke de graaden van verstand zyn, die de verschillende Geslachten van Menschen onderscheiden. Wat u betreft, myn Zoon! indien het uwe dat der Negeren en Indiaanen overtreft, bedient 'er u van, om u te doen hoogagten, door het loflyk en edelmoedig gebruik, 't geen gy 'er van maakt. - Uw voornaamste pligt zal weezen den Koophandel van uw Vaderland te handhaaven, tegen den hoon der mededingeren, of tegen de Indiaansche Volken, die de voordeelen des Handels, niet op den regten prys weetende te schatten, denzelven zoeken te verwoesten. 't Is, derhalven, om te beschermen, niet om moord en verwoesting aan te regten, dat gy uw Vaderland gaat dienen. Uwe wettige bezoldingen moeten genoeg weezen voor uwe behoeften, en, indien uw goed gedrag u tot een hooger rang verheft, zult gy in uw Vaderland wederkeeren, om een genoeglyk leeven te slyten, gestreeld door de eer van het
uwe toegebragt te hebben, aan de Magt uwer Medeburgeren, in een Land, waar in men u zegent, wegens uwe regtvaardigheld, en met de
| |
| |
voldoening van troost gegeeven te hebben, aan uwen ouden Vader, die aan een Menschenvriend het leeven gaf.’
Nauwlyks had de oude melvil deeze aanspraak geëindigd, of de standvastigheid, dus lang betoond, verliet hem. Het vertrek zyns Zoons deed hem voor alles ongevoelig worden, en zyn hatteleed verdubbelde op het gezigt van het hartzeer, 't welk zyne Dogter verteerde. Welhaast bezweek by onder den last des ongenoegens; hy stierf, en liet de ongelukkige maria aan zichzelve over. - Binnen kort verliet zy eene plaats, van welke zy alles, wat haar op deeze wereld dierbaar was, had zien verdwynen, en begaf zich na eene oude Tante, in eene nabuurige Stad. Wel verre, van daar eenige verzagting in haar leed aan te treffen, vondt zy 'er een nieuwe bron van bitterheid geopend. Ik zal geen Characterschets van deeze Tante geeven, zy droeg een van die Characters, welke men zo menigmaal afgeschilderd heeft, en waar van de oorspronglyke maar al te veel in de Maatschappy zich voordoen. Ik zal alleen optekenen, dat Mejuffrouw melvil, naa twee volle jaaren, alles wat men kan lyden van de bitsheid eener oude ongetrouwde Dame, verdraagen, en veele belachlyke partyen, welke zy haare Nigt wilde doen aangaan, van de hand geweezen te hebben, eindelyk tyding uit Indie kreeg. Haar Broeder was steeds op haar bedagt, haar Minnaar leefde alleen voor haar, en beiden, bezield met een trek om haar gelukkig te maaken, hadden zy de dapperste daaden volvoerd, en het vooruitzigt, om schielyk een ruim bestaan te hebben. Zy drongen haar op 't sterkste om over te komen, en in hun geluk te deelen.
Haar toestand was zodanig, dat het geen by andere eene onberaadenheid en dwaasheid zou geweest zyn, by haar eene noodzaaklykheid geworden was. Zy had eene schuilplaats noodig, en kon zy een veiliger vinden, dan by eenen Broeder, jalours op haare eer, en by een edelmoedig Minnaar, wiens oogmerken zy zonder misdaad niet mogt verdenken? Haare Tante stemde gereed in haar vertrek toe. Zy begaf zich na Indie scheep, van ééne Dienstboode vergezeld.
Naa een lange en verdrietige reis, op welke egter de heusche behandelingen des Capiteins haar de slegte haarer Tante deeden vergeeten, kwam zy te Madras, waar zy de verlangde belooning der uitgestaane moeilykheden vondt, een tederhartigen Broeder, en een getrouwen Minnaar.
Deeze twee jonge Krygshelden, door den nauwsten band van vriendschap aaneen verbonden, hadden nauwlyks het genoegen gesmaakt; de een om eene hartlyk beminde Zuster aan zyn hart te drukken, de ander om eene zo lang gewenschte Minnaresse te omhelzen, of zy kreegen last om op te trekken, in een Krygstocht tegen hyder aly. Zy wilde noch Broeder, noch Minnaar, verlaaten, en volgde deezen na Arcot. Daar was het, dat zy den laatsten slag haars lots verwagtte. Naa een hardnekkig gevegt, werden haar Broeder en Minnaar Krygsge- | |
| |
vangenen van den Indiaanschen Overwinnaar; zy zelve werd gevat, en na het Serail gebragt.
Hyder aly oorloogde, gelyk meer andere Helden; hy paarde vermaak met verwoesting, liefde met bloedvergieten. In eene dier oogenblikken, waar in hy van de eene drift tot de andere overging, tradt hy in de Tent van Mejuffrouw melvil. Het gezigt eener jonge Dogter, gebooren in eene dier Gewesten van Europa, waar de Zeden aan de ziel een sterkte van Character geeven, die, zich buitenwaards vertoonende, aan de Schoonheid een overmeesterende houding byzet, was een nieuwe vertooning voor den Indiaanschen Vorst. Mejuffrouw melvil zat met het hoofd voorover geboogen: haar opgeslagen schoone oogen zwierven in 't wilde, en traanen, haars ondanks haar ontglipt, bevogtigden haare wangen. Hyder aly, van verwondering getroffen, scheen haar beevende te naderen. - ‘Schoone jonge Dogter,’ vroeg hy, ‘welke zyn uwe rampen? waarin “bestaat uw hartzeer?” - Edelmoedige hyder,’ was haar antwoord, ‘Myn Minnaar en myn Broeder zyn beiden uwe Gevangenen, oordeel over mynen ramp...!
Op 't eigen oogenblik rees hyder aly, die zich aan haare voeten gezet had, over einde, riep een zyner Officieren; zeggende: ‘Ga na Arcot, gy zult, aan de Oost-poort, twee Engelsche Officieren, in de gevangenis vinden, maak hunne ketens los, geef hun al het noodige, en breng ze hier in myne Legerplaats.’
De Boode van hyder aly vondt de twee Vrienden in een kerker, zittende op den grond by eene kleine scheur, door den ouderdom in den muur gekomen, en door welke zy het eenig daglicht ontvingen. Zy spraken zamen over de verdwaasde keus, die hun van hunne Familie afgescheurd, en, naa het doorstaan van zo veele gevaaren, in eene allerjammerlykste gevangenis geworpen had, terwyl het voorwerp van beider tederheid zich in het Serail van een Indiaanschen Vorst bevondt. Hunne harten waren geheel droeffenisse; deeze had dezelve zodanig vermeesterd, dat de Boode van hyder aly geene beweeging van vreugde, geen flikkering van hoop zelve, baarde. Zy volgden deezen, en begaven zich na de Legerplaats.
Hyder aly, van hunne aankomst verwittigd, beval, dat zy in de Tent der Engelsche jonge Juffrouw zouden gebragt worden, hy verscheen 'er zelve onmiddelyk, en, zonder hun tyd te geeven om eenigzins te bedaaren van de onverwagte gesteltenis, waar in zy zich bevonden, sprak hy: ‘Ik schenk u beiden uwe Vryheid; en aan u, schoone Europische Maagd, geef ik een Broeder en een Egtgenoot. Neem gy haar, Jongeling, met volkomene gerustheid; zy is nog meer deugdzaam dan schoon. Weet, dat, onder de Asiatischen, Overwinnaars zyn, die by de zegepraal edelmoedig kunnen weezen. Zy komt zo zuiver uit myne handen, als zy 'er in kwam:
| |
| |
maar zegt aan uwe Landgenooten, dat 'er geen roemlyken dag voor hyder aly zal weezen, dan de dag, op welke hy Indie van het juk der Europeaanen zal verlost hebben!’
Ik moet hier de verdere beschryving staaken; hoe zou ik het oogenblik afbeelden, waarin de Erkentenis de Edelmoedigheid zogt te overtreffen, en waarin het gunstbetoon de verwagting zo verre te boven ging? - Verrukt over hunne wedervereeniging, deeden die drie gelukkigen afstand van alles, wat hun weder vaneen zou kunnen scheiden; de Huwelyksverééniging werd uitgesteld tot het wederkeeren in Engoland, waar zy dezelve eerlang gelukkig vierden. |
|