Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen voorzigtig en fraai character, in dat van Atticus voorbeeldlyk geschetst.‘Deelden wy onlangs onzen Leezeren de leerzaame bedenkingen mede van den Heer knox, over die soort van Wysheid, welke bestaat in Inschiklykheid en Welduiding, zonder eenig ander beginsel dan EigenbaatGa naar voetnoot(*), die zelfde Schryver, zo kun dig in het doorgronden van 't menschlyk hart, schetst ons een voorzigtig en fraai Character in dat van atticus, 't geen wy thans, als zeer wel by het voorige voegende, plaatzen.’
* * * *
Weinigen, onder de oude Romeinen, hebben het toppunt van een volmaakt Character zo naby beklommen als atticus. By de edelste blyk en van verheeven Wysheid en Milddaadigheid, voegde hy eene byzondere fraaiheid van Leevenswyze. Dan onlangs heeft men zyne Nagedagtenis zoeken te bevlekken, en zich aan F aamroof schuldig gemaakt. De Abbé st. real zogt zyn Character al het schoone te ontneemen, door de goede trouw van cornelius nepos, | |
[pagina 31]
| |
den Leevensbeschryver van atticus, te betwisten. Ongelukkig voor st. real is de voornaamste plaats, welke hy uit cicero aanvoert, om dien geschiedschryver valschheid aan te tygen, handtastlyk bedorven, en bewyst, uit den blykbaaren oorspronglyken zin te regt gebragt, niets tot dat oogmerk, gelyk de Heer melmoth getoond heeftGa naar voetnoot(*). De Abbé onderwindt zich, nogthans, om den beminnenswaardigen atticus te vertoonen als een die zich naer den tyd schikte, als een listig staatkundige, wiens Wysheid meest bestondt in een schrander letten op zyne eige Persoonlyke veiligheid. De doorschrandere middleton heeft over dien Vriend van cicero min gunstig gesprooken, dan men zou hebben mogen verwagten. Hy geeft te kennen, dat de Epicuristische beginsels van atticus hem eene zelfzoekende Voorzigtigheid inboezemde, geheel onbestaanbaar met de hartlykheid van waare Vriendschap. Aan deeze voorzigtige, schoon met zeer loflyke zelfsinagtneeming, schryft hy toe, dat 'er geen één Brief van atticus werd uitgegeeven, schoon zestien Boeken Brieven van cicero aan atticus de Naakomelingschap bereikt hebben. Daar is, men moet het erkennen, oppervlakkig beschouwd, eene groote schynbaarheid van onopregtheid in het gedrag van atticus. Maar de Abbé st. real heeft al te voorbaarig het gunstig getuigenis, 't welk nepos van hem geeft, verworpen, en middleton schynt al te zeer tegen hem vooringenomen, door eene enkele plaats by seneca. - Waar seneca beweert, dat atticus onbekend zou gebleeven zyn, hadt cicero hem niet bekend gemaakt. Dit kon waarheid weezen, zonder iets aan zyne verdiensten te onttrekken. Hoe kon hy by die Naazaat bekend worden dan te gelyk met de faam van zyn beroemden Vriend: naardemaal hy dat werkzaam deel niet nam in staatkundige bedryven, 't welk iemand plaats in de Geschiedenis doet verwerven, en hy geen Lettergedenkteeken tot bewaaring zyns roems oprigtte? Indien, derhalven, het Character van cornelius nepos zyn Tydgenoot, als Geschiedschryver, kan opgehouden worden, zal de roem van atticus onbeschadigd blyven, wat men heden ten dage, om dien te bezwalken, moge zeggen. - Ter beantwoording van den laster, dat nepos een gemeen Schryver was, dien men by zyn | |
[pagina 32]
| |
leeftyd weinig telde, mogen wy aanmerken, dat cicero, volgens het berigt van gellius, dien nepos onder zyne gemeenzaame Vrienden rekende. Men zegt ook dat zyne Landsgenooten van Verona hem een Standbeeld opgerigt hebben. Zyn 'er gebreken in eenige Schriften, die op zyn naam gaan, ze worden toegeschreeven aan de inslanssingen van aemilius probus. Men erkent, dat zyn Levensverhaal van atticus zyn eigen werk is, en een proefstuk van een fraai opstel. Cicero spreekt hoog van hem, catullus en de beide pliniussen doen het desgelyks. Hy leefde in denzelfden tyd met atticus, en had hy eene bekende onwaarheid beweerd, de algemeene stem van leevende Getuigen, die zeldzaam ligtgeloovig lofspraaken aanneemen, zou hem gelogenstraft hebben. Maar, gezag ter zyde gezet, zal men zeggen, dat de onbetwiste gebeurde zaak, de nauwe verbintenis die atticus hieldt met strydige Partyen, met cesar en pompejus, met antonius en brutus, met cicero clodius en hortensius, ten onwederspreekbaaren bewyze strekt van eene zonderlinge maatiging of dubbelhartigheid. Doch hier uit zou ik liever het tegenovergestelde afleiden. Zyne Vriendschap met de grootste Mannen van zynen tyd, welke ook hunne Staatkundige verschillen mogten weezen, doen eer aan zyne gemaatigdheid en braafheid. Hadt hy zich in Partyschappen gemengd, geen kunststreek zou hem beveiligd hebben voor de haat van eenige der Partyen, en eene daarop volgende verbanning. Was hy laag, kruipend, en een draaijer geweest, allen zouden zy hem eenpaarig veragt hebben. Zy, die in alles voor het overige verschilden, hadden gewis zamengestemd, om een Man ten toon te stellen, wiens snoodheid veragting verdiende, en wiens invloed niet groot genoeg was om inschiklykheid te regtvaardigen. De waarheid der zaake schynt, dat hy verheeven was boven de bekrompene inzigten van Partyschap. Zyne algemeene Menschlievenheid was sterker dan zyne byzondere verbintenissen, en in zyne warme deelneeming in de uitmuntenheid zyner Vrienden, zag hy de gebreken, die hunne verbittering tegen elkander veroorzaakten, over 't hoofd. - Schoon hy op een afstand van de Hoofdstad verwyderd leefde, en zyn invloed, zo hy dien eenigzins had, niet verkoos te doen gelden, was nogthans zyne persoonlyke waardigheid zo groot, dat hy, in zyne handelingen met cicero en de aanzienlykste Mannen van zyn tyd, nooit | |
[pagina 33]
| |
inkomt als een mindere. Zy schynen, in de daad, hem bejegend te hebben met een ongemeen ontzag, en hy blykt die weezenlyke waarde bezeten te hebben, die uit waare wysheid en deugd gebooren wordt, en geen kunstenary of uiterlyk vertoon kan te wege brengen. Dat hy Vriendschap met hun aankweekte, en hun alle goede diensten deed, welke Menschliefde, door oordeel bestuurd, kon toebrengen, is waarheid. Maar wy weeten, dat hy de Gelukkigen alleen niet vleide. Aan de zodanigen, die zyn bystand behoefden, en minst in staat scheenen om hem wedervergelding te schenken, bewees hy ze het gereedste. Hy beschermde de Vrouw, en het Gezin van antonius, als deeze in de diepste laagte gedompeld lag, en maakte Geldgeschenken over aan brutus toen deeze zich in verlegenheid en behoefte bevondt. Overgegeeven aan de Letteren, en aan alle Oefeningen die den Geest beschaaven en verheffen, werd hy aangebeden te Athene, waar hy eene veilige wykplaats vondt om den storm der Partyschappe te ontwyken. Zyn staat te deezer Stede was in de daad benydenswaardig. In het middelpunt van Smaak en Geleerdheid, met een Oordeel, 't welk hem in staat stelde om de beste voortbrengzels te kiezen en te smaaken, bemind by allen, die hem omringden; aangezogt door de Grooten, sleet hy zyn tyd te Athene, in de rust van een verfynd Epicurist. Zyn vertrek van daar verwekte openbaare droefenis, en de smert, die dit oordeelkundig volk over zyn heengaan voelde, doet hem grooter eere aan dan een Zegepraal. Atticus, schoon een Man van Smaak, van Geleerdheid, en in gewigtige betrekkingen staande, vondt nogthans niet beneden zich te letten op zyne Huishoudelyke belangen. Zyne schikkingen in zyne Familie waren, in de daad, zonderling; doch zodanig als zy eenen Wysgeer voegden. Alle zyne Dienstboden konden voor hem leezen, en schryven. Hy was, zegt nepos, in zyn doen fraai, maar niet grootsch; mild, doch niet kwistig. Het ongemaakte schoon van keurige netheid was eer zyne bedoeling, dan het vertoon van schatrykheid. Een zeer onderscheiden en loflyk deel van zyn Character was zyn verregaande afkeer van bedrog. Hy schrikte voor leugentaal; eene byzonderheid, die de beschuldiging van Dubbelhartigheid zeer onwaarschynlyk doet worden. - Dat hy zich luttel bekommerde over de ongelukken van zyn Vriend cicero, moet zo zeer niet toe- | |
[pagina 34]
| |
geschreeven worden aan mangel van opregtheid, dan wel aan iets blykbaar zwaks in cicero zelve. En misschien klaagde cicero zonder genoegzaame reden: want tegenspoed valt ligt klagtig. De Goedheid zyner gesteltenisse vertoonde zich in de standvastigheid zyner aankleevingen, en het genoegen, 't welk hy schiep in Weldaadigheid te oefenen: doch blonk deeze nergens beminnelyker uit dan in zyn gedrag, als Zoon en Broeder. Zyne Moeder bereikte een negentig jaarigen ouderdom, en hy was gewoon met een byzonder genoegen te verhaalen, dat de eensgezindheid tusschen hem en die eerwaardige Matrone door geen enkel oogenblik van verschil was afgebrooken; hy roemde desgelyks op de bestendige liefde, tusschen hem en zyne Zuster. Atticus stierf hoog bejaard. Doch het is te bejammeren, dat hy, naa een lang leeven, zo volmaakt als de onbygestaane Rede het kan brengen, zyn dood verhaastte, door het gebruik van voedzel te weigeren, om het wederkeeren van een pynlyk ongemak te vermyden. Hy handelde bestaanbaar met de beginzelen van epicurus, die pyn voor het grootste kwaad hield. Een ziel, gelyk de zyne, zou de eerste geweest zyn, om zulke dwaalingen te laaten vaaren, hadt hy in een laater Eeuw geleefd, en een Leerling geweest van een grooter Wysgeer dan epicurus. Zo als cornelius nepos met zyn penseel hem afgemaald heeft; levert hy een schoon portrait op. En kan ik geene nuttigheid vinden in die soort van naspeuringen, welke strekken om een verheeven Character te verlaagen. Hoe meer voorbeelden van Menschlyke uitmuntenheid, hoe loflyker en voordeeliger voor de Menschlyke Natuur. Waarheid, in de daad, moet, in alle gevallen, zorgvuldig worden opgespeurd: doch wanneer dezelve reeds blykt vastgestrikt te weezen aan de zyde der Deugd, is die rustlooze bezigheid van geleerd onderzoek, welke de grond daar van tragt te ondermynen, niet alleen onvoegelyk; maar misdaadig. |
|