| |
Jozephus; of de Zegepraal des Bygeloofs en der Aristocratie. Nationaal Tooneelspel, door Gerrit Pape. Te Duinkerke by J. Hardy. In gr. octavo, 120 bladz.
De bygeloovigheid der Brabanders, het daar uit voortvloeijend gezag der Geestelyken, en hunne overwinningen op den Keizer jozephus, die men hier als Christen - Wysgeer voorstelt, worden in dit Tooneelspel zeer aartig en duidelyk voorgedraagen. Aristocratie houd zich zeer verwonderd, dat het Bygeloof nog aan deszelfs gunstigen toestand twyffelt, daar een geheel volk op deszelfs wenk voortvliegt, om Houten en Steenen Heiligen te bewierooken. Daar de versmaading van een verrot oor; een gedroogden vinger, of een gerimpeld vel, van deezen of geenen Heilig, voor een doodzonde wordt gehouden; en hy, die niet op
| |
| |
staande voet gelooft, dat een houten Pop uuren vér wandelt, gevaar loopt om een Martelaar te worden. 't Bygeloof wend daar alle de oogmerken en onderneemingen van jozephus tegen aan, welke in het Tweede Tooneel, dus bekragtigd worden.
Jozephus tast onze Heiligdommen aan!
Het Vagevuur waggelt op zyne grondslagen! -
De Biegt heeft alrede den strop om den hals! -
Onze Heiligen worden Tuinbeelden, of pronken in de Galery
van jozephus.
Onze Altaarschilderyen herschept hy in Schoorsteenstukken!
Onze zilveren Apostelen veranderen in kroonen, in schellingen,
plaquetten en tienöortenstukken.
Onze Kerken worden Gasthuizen!
Onze Kloosters verandert hy in Paardestallen!
Onze Cellen zyn de berghokken voor haverzakken en strobosschen
geworden! -
Met onze schatten betaalt hy zyne Soldaaten!
En van onze Eerwaardens wil hy Schoenenpoetsers maaken.
Wraak! Wraak! Wraak! - over onze Heiligen! en over ons!
Zy vallen met het aangezigt ter aarde.
een kapucyn, het Franciscusbeeld insgelyks met het
aangezigt op den grond liggende.
Verneder u neffens ons, lieve Franciscus!
een preekheer, het beeld van Dominicus ook nederleggende.
Als het 'er iets aan helpen kan, Heilige Vader! doe dan als wy.’
Alle deeze gezegdens, en eenige opvolgende Tooneelen doen
het Bygeloof besluiten, dat het zich vergist heeft, en dit Volk te
dom en te zot is, om ooit verstandig te kunnen, of ooit waarlyk
vry te willen, worden.
In het Tweede Bedryf doet zich jozeph op de gunstigste wyze
voor, beginnende Staatkunde het gesprek met hem, op deze wyze,
‘Geloof my, Vorst, het is zo min uw belang als het belang
der overige Mogendheden op deeze Aarde.’ - Dat de Volken
wyzer en gelukkiger worden? vraagt joseph. Neen, dat
men poogingen doe om hen zodanig te maaken, antwoord de
Staatkunde, en vervolgt met eene ontleeding der redenen. waarom
zy dusdanig oordeelt. En wanneer jozephus vraagt: waartoe hem
| |
| |
dan Kroon en Schepter zal dienen? antwoord Staatkunde: om een
Vorst te zyn; en wanneer josephus een mensch begeert te wezen,
raad zy hem om Kroon en Schepter neder te leggen; ‘of eerst te
beproeven of hy vuur en water onder elkander kan vermengen.’
Dit schynt wat sterk gezegd, doch de volgende Tooneelen rechtvaardigen
dit denkbeeld, in welke de Dweepery en het Bygeloof
zo wel hunne rollen volvoeren, dat de Vorst geen mensch kan
blyven. - Zie hier het slot eener redevoering van
‘ô! Aanblazing van boven! ô yver des Heeren! ja, Geloovigen!
ja, Verdeedigers van de voorvaderlyke Instellingen! ja! te Wapen!
te Wapen! te Wapen! - Jozephus zal vallen! - Hy
zal weggebliksemd worden? - Vernietigd! - drie uuren
na zyn dood zal niemand meer weeten, dat hy een bestaan gehad
heeft. - Gaat! - vliegt - wapent u! - Hebt
gy geen snaphaanen - neemt dan bezemstokken! - en
hebt gy geen bezemstokken, - ziet daar dan,
(Hy smyt eenige doodsbeenderen onder het Volk.)
Ziet daar dan, de schenkels, de kinnebakken, de armpypen,
de korte en lange ribben van den heiligen Franciscus, Dominicus,
Antonius, Elori, Gudule, en van allen die ooit schenkels
en pypen gehad, en ze ons nagelaaten hebben! - Neemt deeze
heilige wapenen! wordt 'er andere Simsons mede! verslaat een
iegelyk duizend Keizerlyke Philistynen! - Gaat! myre broeders!
- Ik geef u de benediicte! - Die sterft in den stryd,
gaat het vagevuur, als een pyl van den boog, voorby, en regelrecht
het Hemelryk in.’
In het begin van het vierde Bedryf, verricht eene met stokken,
snaphaanen en doodsbeenderen gewapende menigte, zyne
exercitien; welke van ter zyde door een Krygsoversten van den
Keizer beschouwd worden: die 'er geheel niet gunstig over oordeelt.
‘My dunkt (zegt hy) het zou niet kwaad zyn dat ik myn
soldaaten, in stede van snaphaanen, plakken en roeden in handen
gaf. - By al wat leeft, dit volk is niet waardig dat men 'er
kruid en lood op verschiet. - De Vorst heeft my vader in
het Dolhuis gemaakt, maar hy heeft vergeeten om my lederen
wambuizen en kakstoelen mede te geeven.
Tegen een Kapitein die aankomt.
Wel myn goede Kapitein! hebt gy dat rommelzootje gezien?
Ik heb meer gezien als my lief was, Heer Oversten!
Misschien zyt gy bang geworden voor die Helden met hunns
heilige doodsbeenderen.
Mooglyk zullen zy het ons bang genoeg maaken.
Hoe! - is deeze taal uw ernst?
| |
| |
Volkomen ernst, Heer Oversten!
Zyt gy dan ook al met de ziekte van dit land besmet! -
Ha! ha! ha! in een kaale runderschonk zit meer kragt dan in
deeze mergpypen van Antonius of Sint Jutmus. - 't Zyn beenderen
uit het knokkelhuisje, de Hemel weet van wie!
Het zyn deeze doodsbeenderen niet, Heer Krygsoversten! die
my bekommering baaren! - maar het zyn de gevolgen van
deeze heilige bedriegeryen, die ik vrees.
Den onwederstandlyken invloed, die alle deeze vertooningen
maaken op een volk, dat dom en bygeloovig is, en dat, door
zyne Zielverzorgers, waar voor het een onbepaalden eerbied heeft,
en die het volstrektste oppergezag over zyn Geest voert, zich
overal laat heen leiden, waar men het hebben wil! - Het
onbegrypelyk Enthousiasmus, dat algemeen de Natie in het hoofd
en om het hart geslagen is; dat in staat zy, om tot alle bedenkelyke
uitersten over te slaan, en dat op twee onderwerpen gevallen
is, waar voor de stervelingen, ten allen tyde, hun goed,
bloed en leeven hebben willen opofferen, zo dra zy 'er het harnasch
voor aantrekken.
En die twee onderwerpen zyn?
Ha! ha! ha! - Godsdienst en Vryheid! - en dat zo als
ze hier zyn!
Zy mogen zyn zo als ze willen, dat is het verschil niet, -
maar zeker is het, dat zy hier al de uitwerkingen hebben, ja! nog
veel sterker zyn, dan of zy waren zo als zy behoorden. Het gantsche
Volk is 'er door in beweeging gebragt,’ enz. Maakende
deeze Kapitein verder eenige zwaarigheden, die den Krygsoversten
geenszins schynen te ontrusten; doch, na het gezigt van eene
groote menigte Geestelyken, in de eene hand het kruis, in de
andere hand het zwaard, draagende; zommige met kruiken met
bier, anderen met zakken vol geld hem voorby getreden zynde,
begint de Krygsoversten eenigzins van toon te veranderen, zeggende:
‘My dunkt dat hun aantal vry groot is.
Zy kunnen het zo groot maaken als ze willen, alle inwooners
zyn hunne recruuten.
Zy schynen vry wel gedresseerd te zyn.
| |
| |
Dat kan ik juist niet zien. Maar ze zyn vol couragie, dat
zie ik.’ - Door deeze en andere redenen begint hy reeds te
aarzelen, en daar hy geheel buiten raad is, bied hy een volkomen
amnestie aan, met te rug gaaf van alle Rechten en Privilegien,
welke echter, als te laat aangeboden, afgeslagen worden;
zo dat het nu tot een vegten moet komen.
De beide Legers schaaren zich in onder om aan te vallen.
Intusschen steeken de Geestelyken hunne kruissen, kruiken en
geldzakken op; en wenken en roepen de soldaaten om ze te
doen deserteeren.
‘een kapucyn, tegen een Soldaat.
Ik zal u de Benedictie geeven.
Ik bedank u, ik heb te grooten honger.
een geestelyken, tegen een Soldaat.
Kom hier Broer! gy schynt dorst te hebben.
een ander, laatende geld zien.
Is dat niet beter als elf oortjes daags? - Kom hier!’
Op deeze en dergelyke uitnoodigingen komen de soldaaten by
gantsche troepen overloopen. Krygsoversten en Kapitein vliegen
heen en weder. doch vrugteloos, om deeze desertie te beletten.
Zy worden zelf van eenige soldaaten bedreigd. De Officieren
kommandeeren de soldaaten om vuur te geeven; doch alle de geweeren
weigeren.
Wat dunkt u, Heer Oversten?
Ik weet het niet! - Ik ben raadeloos! - De Duivel
is in 't spel.
De Heiligen en de Bierkruiken ten minsten.
Wat denkt gy dat 'er van ons worden zal?
De vlugt of een verpletterpartytje!
Het eerste was wel het heilzaamste.
Maar geenszins het honorabelste.
Laaten wy wysgeerig over 't stuk denken.
En op de loop gaan? - ô Jozephus! Jozephus! Gy zyt kwalyk
beraaden geweest, of gy wordt slegt gediend!
De Commandant geeft het teken tot den aanval. De Soldaaten
verweeren zich flaauwelyk; de meesten deserteeren, en eindelyk neemt
Krygsoversten en Kapitein, met al de hunnen, de vlugt; alles agterlaatende
wat zy mede gebragt hebben.
| |
| |
Victorie! Victorie! Victorie!
Victorie! Victorie! Victorie!’
Alles wat men, tot hier toe, in dit Tooneelspel geschetst heeft,
strookt volkomen (wat het wezen van de zaak aanbelangt) met
de geschiedenis, die onlangs in Braband is voorgevallen. En ook
het Vyfde Bedryf is daar mede overeenkomstig. Jozephus, door
Moedeloosheid en Hartzeer op het einde gebragt, bezwykt voor
de tyding, hem uit zyne Nederlanden aangebragt. In deeze omstandigheden
blyft hy, echter, niet alleen groot, maar te gelyk
menschlievend. Altoos begaan met het lot zyner ongelukkige Onderdaanen,
beklaagt hy hunne verblindheid en verleiding.
Deeze ondankbaaren verdienen uw beklag niet, Vorst! straf
hen, door hen aan zich zelven over te laaten.
Welk een raad voor een Vaderlyk hart. - ô Myn Volk!
myn Volk! - 't Is weinig dat gy my overwint. - Maar
gy, de prooi des schandelyksten Bygeloofs! - Gy, in de kluisters
van hen, die uit den afgrond zyn opgedaagd, om de Vryheid
der Volken den doodsteek te geeven! - Gy, op den rand van
uw onherstelbaar bederf, in den waan dat gy behouden zyt! -
Dat gy my vervloekt, vergeef ik u, - maar dat gy den Zegen
der aarde met baldaadige handen van u wegstoot, dit wringt my
den boezem toe! - uwe naderende onheilen doen my beeven! -
gelukkig dat ik ze niet aanschouwen zal.’ Na eenige tusschenpoozen,
eene flaauwte, en een en andere uitboezeming, die het karakter
van jozephus in het bevalligst licht plaatzen, verschynt de
Menschlievenheid, welke den stervenden Vorst in zyne laatste uuren
vertroost. ‘Jozephus (dus spreekt zy onder anderen) gy zegepraalt,
wat het wezen der zaak betreft, en - ter uwer vertroosting zy
het gezegd - deeze zelfde triumf van Bygeloof en Aristocratie
geleid deeze Pesten der aarde naar hun onherstelbaar verderf -
Uw Volk is, door zyne Geestelyken en Dwingelanden verblind,
misleid en verraaden geworden, doch eerlang zal het de oogen openen!’
- Daar op eindigt het stuk met de zegepraal van Bygeloof
en Aristocratie.
De Heer pape, die als Hollandsch Vlugteling eenigen tyd te Antwerpen, en wel toen de grootste wanordens daar plaats hadden, verkeerd heeft, was zeker best in staat, om de Brabanders te leeren kennen; en de buitenspoorigheden van zommigen hebben hem denkelyk aanleiding tot het maaken van dit Tooneelspel gegeeven. Intusschen vordert de algemeene Menschlievendbeid, en mogelyk eene nieuw op handen zynde omwenteling in dit Land, dat men hen een meer bedaarden geest, onder het bly genot hunner oude voorrechten, toewensche. |
|