Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize door Duitschland en Zwitserland, sedert 1781. Met Aanmerkingen over den Godsdienst, de Zeden, den staat der Geleerdheid, de Fabrieken, den Koophandel, enz. door Frederik Nicolai. Eerste Deel. Te Amsterdam by A. Mens Jansz., 1790. In gr. octavo, 200 bladz.De naam van nicolai is genoeg, om den leesgraagen en weetgierigen tot het leezen van dit Werk uit te lokken. En hy zal zich der moeite niet beklaagen. Een kort verslag van den inhoud zal eenig denkbeeld kunnen geeven, van het geen uitvoeriger in het Boek zelve wordt voorgedragen. Vooraf gaat eene Inleiding, behelzende eenige Aanmerkingen over de gevoeglykste wyze van reizen, en over de voorbereidinge, welke een Reiziger noodig heeft, om uit zyne tochten het rechte voordeel te trekken. Eene dier aanmerkingen is deeze: ‘Ieder reiziger moest, voor het begin zyner Reis, het oogmerk van dezelve wel overleggen en bepaalen; want wie alles zien en doen wil, ziet en doet niets. Voor een verstandig man kan zekerlyk alles bezienswaardig zyn; doch wanneer hy zich niet te zeer wil verstrooijen, en eenen beperkten tyd goed indeelen, moet hy liever geheel weglaten wat hem niet dient, en | |
[pagina 554]
| |
zich tot dat geen bepaalen, wat tot zyn oogmerk bevorderlyk is. Wanneer hy, welke reizen wil om akkerbouw of manufactuuren te leeren kennen, kabinetten van schilderyen ziet, waarvan hy te vooren geene kennis had; wanneer de schilder- en kunstminnaar kabinetten van naturalien beschouwt, zonder de natuurlyke historie te verstaan; en wanneer de kenner der natuurlyke historie zich verledigt, om militaire evolutien te zien, zonder te weeten wat taktik is: dan kunnen alle deze reizigers hunnen tyd met diergelyke soort van dingen wel aangenaam doorbrengen, maar zullen geene nuttigheid uit hunne gaperyen trekken, en veel meer, wanneer hun niet zeer veel tyd tot hunne reis overig is, daardoor worden terug gehouden om dingen te betrachten, die hun wezenlyk zouden nuttig zyn geweestGa naar voetnoot(*).’ Wanneer men deeze zeer gegronde aanmerking vergelykt met den inhoud van den titel, en daarby bedenkt, dat de Heer nicolai, gelyk hy zelve schryftGa naar voetnoot(†), zyne reis in zeven maanden moest volbrengen, zoude men wel eenigzins kunnen twyffelen, of hy het veld zyner beschouwingen niet wat ruim genomen hebbe. Doch hierop kan met reden geantwoord worden, dat hy, als een Duitscher, als een man van uitgebreide kundigheden in meer dan eene soort van zaaken, reeds te vooren veele dingen in het algemeen wist, van welke hy alleenlyk de verscheidenheden op verschillende plaatzen, de byzondere schaduwen en nuances behoefde waar te neemen, en dat zyn Werk te voorschyn komt onder den zedigen titel van Aanmerkingen, geenzins als een volledig en grondig Bericht van alles wat wel opmerking zoude verdienen. En dit vooraf gesteld zynde, is zyn Werk der leezinge overwaardig. Hy ziet met een oplettend en doordringend oog, en oordeelt zonder vooringenomenheid. Het Eerste Deel bevat Veertien Afdeelingen, welker opschristen zyn: Reize van Berlin naar Leipzig. - Reize van Leipzig naar Jena, en vertoeven aldaar. - Reis van Jena naar Koburg. - Verblyf in Koburg. - Reize naar het Klooster banz, vertoeven aldaar. - Reize van het klooster Banz over Suhof tot Bamberg. - Verblyf in Bamberg. - Reis over Pommersfelden naar Erlangen. - Verblyf in Erlangen. - Reis van Erlangen naar Anspach, en van daar naar Nurnberg. - Verblyf in Nurn- | |
[pagina 555]
| |
berg. - Reis van Nurnberg naar Altorf en verblyf aldaar. - Reis van Altorf naar Regensburg. - Verblyf in RegensburgGa naar voetnoot(*). Wy zullen nu hier en daar iets uitkippen, om onze Leezers eenigzins te doen zien, op welke wyze de Schryver de zaaken, die hem voorkomen, behandele. Van Jena spreekende, tekent hy aan, dat de Universiteit aldaar opgerigt is door de Saxische Vorsten uit de Ernestynsche linie, wanneer zy, na den ongelukkigen slag by Muhlberg, door den Keizer genoodzaakt waren, de Keurvorstelyke waardigheid met het grootste gedeelte hunner landen, en daaronder Wittenberg, aan de Albertynsche linie af te staan. ‘Den Keizer,’ vervolgt de Schryver, ‘wordt, (uit welken grond, weet ik niet) het recht toegeschreeven, om de Universiteiten te bevestigen. Karel de Vde sloeg de bevestiging der Universiteit van Jena geheel af. Ferdinand de Iste gaf haar, op aanhoudend smeeken, de bevestiging, doch onder dit beding, dat men geene promotien in de Theologische Faculteit mogt onderneemen. Keizer ferdinand de Iste, die veel at en niet minder dronk, had in 1557 meenigmaal indigestien. De Geneesheeren uit Weenen hem niet kunnende helpen, wierd prof. schröter uit Jena geroepen, welke de maag des Keizers in order bragt, verkreeg daardoor voor zich den adelstand, en voor de Universiteit Jena het recht, om in alle vier faculteiten, doctoren te makenGa naar voetnoot(†).’ In de eerste helft der tegenwoordige Eeuwe, ‘was de Universiteit Jena in den hoogsten bloei, men telde ten naasten by 4000 studenten, daar 'er tegenswoordig naauwlyks 600 zyn. Omtrend dezen tyd konden de studenten even goed vechten en drinken, als systhematik studeeren. Nog voor dertig jaaren kende men den Jenaschen Student aan zynen langen stootdegen, en aan de twintig pasglazen, die hy nederslokken kon, gelyk men den prediker, welke in Jena gestudeerd had, terstond konde erkennen, aan het Syrische en zyne geleerde sylogismi. Toen ter tyd was het spreekwoord: | |
[pagina 556]
| |
Wie van Leipzig komt zonder wys,
Van Wittenberg met geen zieklyk lyf,
Van Jena ongeslagen,
Die mag van groot geluk gewagen.
Deeze tyden zyn geheel veranderd; in Leipzig huwt men zo veel niet meer, in Wittenberg leeft men gezond, en in Jena hoort men niets meer van vechten en zuipenGa naar voetnoot(*).’ Voor het overige worden verscheidene loflyke inrichtingen des Hertogen van Saxen-Weimar voorgesteld, zo met betrekkinge tot de Hooge-School van Jena, als ten opzichte van 's Lands welzyn in het algemeen. Het geen de Schryver op bladz. 36 zegt, begrypen wy niet volkomen. Zie hier zyne woorden: ‘De kerklysten in Koburg leeveren iets zonderlings op, dit namentlyk, dat over het geheel, in eene zo kleine plaats als deze, veel meer menschen sterven dan gebooren worden. Aan de andere zyde blykt uit deze lysten, dat Koburg gantsch geene ongezonde plaats, maar integendeel de sterflykheid daar zeer matig is. Want hoogstens kan het middelgetal der jaarlyks stervenden, op 160 gerekend worden. Wanneer men nu nog iets verder terug treedt dan het Jaar 1741, en het getal der levendigen op omtrend 6400 bepaalt, dan sterft jaarlyks slegts het 40 gedeelte. By eene zo geringe betrekking tot de overleedenen, moet men zich natuurlyk verwonderen, dat 'er in deze plaats meer sterven dan gebooren worden.... Doch wanneer men het oog slaat op de 33 jaarige lysten, vindt men dat deze stad dikwils veel door Epidemien geleeden heeft.... Zo veel is zeker, dat wanneer niet de hooge ouderdom, op te maken uit de geringe betrekking tot de sterslykheid, en door de jaarlyksche lysten bevestigd, als ook de vrugtbaarheid der huwelyken de ontvolking verminderden, eene plaats als Koburg, waar byna geduurig meer menschen sterven als gebooren worden, en waar geen vreemdeling zich nederzet, in weinig geslachten merkelyk aan Inwoonders moest verminderen; en eindelyk geheel uitsterven.’ En het komt ons voor, dat zulks noodzaaklyk het gevolg moet zyn, zonder dat vruchtbaarheid van huwelyken, of langleevendheid van sommige persoonen, het kunnen verhinderen. In eenige plaats, welke men wil, | |
[pagina 557]
| |
sterft binnen een jaar een zeker getal menschen: zal dan het getal der Inwoonderen niet afneemen, zo moet dat der afgestorvenen ten minsten opgewogen worden door de geboren kinderen in het zelfde tydperk, en door inkomende vreemdelingen. De laatsten komen hier, volgens des Schryvers eigene stelling, niet in aanmerking. Dus moeten de kinderen alleen het verlies vergoeden. Maar deezen evenaaren in getal de stervenden niet, en kunnen derhalven de breuk niet heelen. Dit is onzes bedunkens duidelyk. Te Koburg is ook een Gymnasium, waarvoor men in het Jaar 1677, na lang smeeken, van den Keizer het noodige privilegie heeft verkregen, om het tot eene Universiteit te maaken, ‘maar in eenen tyd, waarin het tot niets dienen kon, gelyk men zag, zo dra men het ontvangen had;’ ... ‘het Gymnasium bleef intusschen wat het nog is, eene zeer goed ingerichte SchoolGa naar voetnoot(*),’ van welke door den Schryver eene voordeelige beschryving wordt gegeven. Het Klooster Banz wordt voorgesteld als geschikt om het kloosterleeven van zyne voordeeligste zyde te vertoonen. ‘Een schoon gebouw, eene gezonde lucht, in eene aangenaame en vrugtbaare landstreek. Een verstandige en verdraagzaame Abt, geleerde religieusen, een zekere vrye en hartelyke omgang, enz.Ga naar voetnoot(†).’ Doch men leeze hierover verder des Schryvers verstandige en welgegronde Aanmerkingen. Met zeer veel lof wordt ook gesproken van den tegenwoordigen Bisschop van Bamberg, als van eenen recht Eerwaardigen Man, ‘alleen streng omtrend zich zelven, maar zeer zagtmoedig omtrend anderenGa naar voetnoot(§).’ Spreekende van de Misse, welke hy dezen Vorst had hooren leezen, en van de schaare, welke daarby tegenwoordig was, draagt de Schryver eenige Aanmerkingen voor, over de national physiognomie. In het slot derzelve vinden wy het volgende: ‘in een land gelyk het Bambergsche, bestaat de meeste werkzaamheid der Inwoonders in uitwendige Godsdienstoeffeningen.... Van daar buiten de national physiognomie nog de Roomsch Katolyke Religie physiognomie, welke hier en in andere roomsche landen zo merkbaar is, wanneer geene andere zeden en geene andere werkzaamheden haar uitwisschen. Reeds voor my hebben andere, en ook roomsche Schryvers, dit opgemerkt.... Ik | |
[pagina 558]
| |
heb hierboven het opslag van het oog by roomschgezinde vrouwen reeds opgemerkt.... Daar is iets zagts, iets schaamachtigs, iets stars, iets innerlyks in. Van daar, dat roomschgezinde meisjes ceteris paribus aanminniger schynen dan anderen. Hare aandacht heeft iets verliefts, gelyk hare liefde iets aandachtigs. Tissot verhaalt van eene Non, welke uit liefde tot jesus gestorven is. By de herinnering harer zonden slaan zy de oogen voor een Mariebeeld met bevalligheid neder, gelyk eene minnares voor den minnaar, tegens welken zy eene zwakheid begaan heeft, en hem nog bemint; en haar minnaar is haar heilige gelyk, tegens welken zy zich in eene bevallige aandacht verliestGa naar voetnoot(*).’ - Uit meer andere plaatzen mag men besluiten, dat de Schryver een liefhebber is van physiognomische waarneemingen. Uitvoerigst is de Heer nicolai in het geen hy zegt van de steden Nurnberg, of, gelyk men hier te lande zegt, Neurenberg, en Regensburg. - De eerstgemelde Stad heeft veel van haaren voorgaanden bloei verloren, schoon zy nog grooten handel dryve, vooral in eene menigte van snuisteryen, kinderspeeltuig, enz. De oorzaaken van dit verval liggen, behalven de toegenomen vlyt en werkzaamheid in andere landen, in eene aristocratische regeering, welke alle ampten houdt voor zich zelve en voor haare bloedverwanten, den burger over den schouder aanzier, hem drukt met onmaatige en daarby op eene zeer bezwaarende wyze ingevorderde lasten, welke zy zelve ten grooten deele weet van den hals te schuiven; in de kostbaare leevenswyze der Ingezetenen, en de buitenspoorige uitgaaven, welke by bruiloften, doopmaalen, en begraavenissen gedaan worden; in kwalyk beraamde inrichtingen. ‘Een handwerksgezel, by voorbeeld, kan geen meester in Nurnberg worden, wanneer hy zich aan een meisje vergrypt. Eer dat een zodanig mensch levenslang een dagloonder, en zyne vrouw altoos veracht zoude blyven, gaat hy naar Furth of naar Erlangen; daar wordt hy meester, en richt 'er zyne huishouding opGa naar voetnoot(†);’ in de zwaare kosten, welke men moet maaken om in een gild te komenGa naar voetnoot(§), enz. - De smaak der geenen die hier het bestuur van zaaken hebben, wordt ook niet zeer geprezen. Om niet te spreeken van de zonderlinge kleeding der Regenten; wat moet men | |
[pagina 559]
| |
denken van menschen, die een schoon stuk van in hout gemaakt beeldwerk, geschikt om eene Kerk te versieren, eerst kostbaar doen vergulden, en vervolgens in eenen zak aan den zolder der Kerke hangen, zonder het ooit te vertoonenGa naar voetnoot(*)? Die een keurlyk fonteinwerk in eenen ouden stal verstoppen, na dat zy het hadden doen vervaardigen, zonder bedacht te zyn op de noodige kosten en middelen, om het van water te voorzienGa naar voetnoot(†). - Niet gunstiger spreekt de Schryver van de Luthersche Geestelykheid te Nurnberg; en waarlyk niet te onrecht, indien wy mogen oordeelen uit eene lykreden, welke den 16 December des Jaars 1773, door den Diaconus gothard bez, op last der Regeeringe gehouden werd, over iemand, die gestorven was zonder te hebben willen biechten, of het avondmaal uit handen van gemelden Diaconus ontvangen. In deeze lykreden, welke hier geheel wordt gelezen, verklaarde de redenaar, ‘dat de naam van dezen geketenden slaaf des duivels ware uitgedelgd uit het boek des levens; hy verzekerde op zyn priesterlyk woord, dat deszelfs onsterfelyke ziel haar eeuwig verblyf vinden zoude in de kaken der helle, met rook en damp tot eene eeuwige pyniging opgevuldGa naar voetnoot(‡).’ Verstandiger Mannen trof de Schryver aan in Regensburg, zo onder Roomschgezinden als Protestanten. Doch dit en wat hy verder van deeze vermaarde Ryksstad zegt, gelieve men in het Werk zelve te leezen. Uit de verscheidene staalen, welke wy bygebragt hebben, kan men eenigermaate over den styl der Vertaalinge oordeelen. Dezelve, schoon niet zeer gebrekkig, is niet zo zuiver als het Werk wel verdiende. Wy twyffelen of de Vertaaler, op enkele plaatzen, de meening van het oorspronglyke wel juist getroffen hebbe. By voorbeeld, wy kunnen ons niet verbeelden, dat de regeerende Markgraaf van Bayreuth de inkomsten der Academie te Erlangen met 100,000 flor. vermeerderd hebbeGa naar voetnoot(§): ten zy men dit zodanig wil uitleggen, dat de giften, door den Markgraave van tyd tot tyd aan de Academie geschonken, te zamen zo veel bedraagen; maar dan moest het anders uitgedrukt zyn. - Erdgeschosse moest op bladz. 31, onzes bedunkens, niet door verwulfsel, maar liever door grondvloer vertaald zyn. Het is dat gedeelte van een huis, het geen met den grond gelyk is. | |
[pagina 560]
| |
De Spittelerpoort zoude men te Nurnberg te vergeefs zoeken: in het Hoogduitsch zal staan, de Spitalthor, en dat is de Gasthuispoort, zie bl. 80, alwaar ook, in plaatze van graven, graften diende te zyn. Graven zyn met geschikt tot buitenwerken. Op bl. 199 aan het einde, zoude verkwikking of uitspanning eenen veel beteren zin geeven dan herhaling: het Hoogduitsche erhohlung schynt den Vertaaler misleid te hebbenGa naar voetnoot(*). Wy wenschen, dat, in de volgende Deelen, welke wy met verlangen te gemoet zien, deeze en diergelyke misslagen mogen vermyd worden, terwyl wy over het geheel den Vertaaler aanmoedigen, om met zynen arbeid voort te gaan. |
|