| |
Brieven over Egypte, door den Heer Savary. Uit het Fransch in 't Nederduitsch overgebragt. Met de Aantekeningen zoo van den Hooggel. Heer J.G. Schneider, Hoogl. te Frankfort aan den Oder, uit den Hoogduitschen Druk ontleend, als van den Nederduitschen Vertaaler vermeerderd. Drie Deelen. Met Landkaarten en Plaaten. Te Amsterdam by M. de Bruyn 1789. Behalven het Voorwerk, 1200 bladz. In gr. octavo.
Oudheid- Geschied- en Aardrykskunde hebben den Heer Savary, met een oplettenden geest van waarneemen bezield, geduurende zyn verblyf in Egypte, in staat gesteld, om een naauwkeuriger verslag van dat Gewest te gee- | |
| |
ven, dan 'er tot nog gemeen gemaakt was. En Neder- en Opper-Egypte, welke beiden hy doorkruist heeft, worden in deeze zyne Brieven naauwkeurig beschreeven, met nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen, zo over de Landsgesteldheid en voornaamste Plaatzen, als over de zeden, gewoonten, koophandel, enz. der Inwoonderen, mitsgaders over de gewigtigste Ryksomwentelingen, en 't geen voorts tot de merkwaardigste byzonderheden van Natuur en Kunst in deeze Landstreek behoort. Hier by komt nog eene beknopte ontvouwing van 't geen den Eerdienst der oude Egyptenaaren, hunne Afgoden en hun Beeldschrift, betreft, waarin de Heer Savary gebruik maakt van 't geen de Geleerden deswegens bygebragt hebben, met invlegtinge van zyne eigene waarneemingen nopens dit Stuk. En ten laatste hegt hy aan dit alles een ontwerp eener gewigtige reize, die, ter nadere ontdekkinge veeler byzonderheden, in deeze en de daaraan grenzende Gewesten, tot eene uitgebreider kennis van zaaken, met nuttigheid werkstellig gemaakt zou kunnen worden. - De Nederduitsche Vertaaler heeft, behalven de ophelderende aantekeningen, zo van den Hoogleeraar Schneider, als van zyne eigene hand, 'er nog by gevoegd, twee Aanhangzels. Het eerste behelst eene korte leevensbeschryving van den beroemden Scheik Daher, of Vorst van Akra: en het tweede levert ons eene korte verhandeling over het oud Egyptisch Beeldschrift, dat, zynes oordeels, geen verborgenheden bevat, en voor ons van geene weezenlyke waarde is; schoon het den Egyptenaaren te stade kwame, toen zy zich begonden te beschaaven. - Liefhebbers van onderscheiden soorten van oefening, 't zy ze zich op de
Aardrykskunde toeleggen, of vermaak hebben in 't naspooren van oudheden, en derzelver opheldering uit vroegere en laatere geschiedkundige berigten, of het oog vestigen op de Burgerlyke en Natuurlyke Historie, enz., vinden in dit Werk van den Heer Savary, en de daarby gevoegde oordeelkundige aantekeningen, een ruimen voorraad van stoffen, die hunne oplettendheid leerzaam kan bezig houden. Om uit die menigte van byzonderheden een staal uit te kiezen, zullen wy den Leezer mededeelen, het geen de opmerkzaame Savary ons onder het oog brengt, nopens de Pest; byzonder ter wederlegginge van het ongunstige denkbeeld, dat zommigen hierover omtrent Egypte voeden.
‘Verscheiden laater Schrijvers, (zegt hy,) aan welker hoofd de Heer paw verschijnt, hebben geschreeven, dat de pest uit Egijpte oorspronglijk was. Zoo deeze zaak waar
| |
| |
was, zou zij de voordeelen en aangenaamheden van dit gewest grootlijks verminderen; want zijne vruchtbaarheid en schatten zouden niet kunnen opweegen tegen de rampen, welke deeze geessel aan het menschdom veroorzaakt. - De berichten, welken ik van de inboorlingen des lands, en van vreemde artsen, welke 'er sedert twintig en dertig jaaren woonen, ontvangen heb, dienen om het tegendeel te bewijzen. - Zij hebben mij alle verzekerd, dat de Turken 'er deeze besmetting aanbrengen, en dat zij 'er vervolgens groote verwoesting aanrecht. Zie hier het geen ik 'er gezien heb.
In 1778, kwamen de karveelen, (zekere groote vaartuigen,) des Turkschen Sultans te Damiate aan, en ontscheepten 'er, volgens gewoonte, de Zijde uit Sijrie. De pest is bijkans altijd aan boord dier schepen. Zonder tegenkanting bragten zij hunne koopmanschappen en aangestoken scheeplingen aan land. Het was in Oogstmaand, en vermits in dat jaargetijde de besmetting in Egypte ophoudt, verspreidde zij zich 'er niet. De schepen gingen weder onder zeil, en besmetten andere plaatsen. - In den volgenden zomer landden 'er schepen van Konstantinopel, de pest aan boord hebbende, in de haven van Alexandrie. Zij ontscheepten hunne zieken, zonder dat de inwooners 'er eenige schaade van leeden. - Sedert dat tijdstip hebben, in 't begin van den winter, eenige schepen van Smirna deeze besmetting aldaar gebragt. Zij heeft zich daarna wijd en breed in het land verspreid, en een gedeelte der Egyptenaaren doen omkomen.
Zie hier nog, Mijn Heer, eene aanmerking, welke men sedert eeuwen gemaakt heeft. - Indien men geduurende de drie maanden des zomers, te weeten Zomermaand, Hooi- en Oogstmaand, Waaren, door dit vergif besmet, in Egypte invoert, sterft dit vergif, verdwijnt deeze besmetting van zelfs, en het volk blijft zonder vrees. - Indien de pest 'er in andere jaarsaisoenen aangebragt was, en voortgangen had gemaakt, houdt zij omtrent dien tijd op. Dit schijnt te bewijzen, dat zij aan dit Koningrijk vreemd is; dat is, dat men ze, uitgenomen in tijden van zwaaren hongersnood, noch te Groot-Kairo, noch in de binnensteden des lands, ooit ziet ontstaan. Zij ontstaat altijd in de zeehavens, en zulks alleen bij gelegenheid der aankomst van Turksche schepen, kruipt allengs voort, en bereikt de hoofdstad, vanwaar zij tot Sijene, of de uiterste grenzen van Opper-Egypte ten zuide, toe, zich uitbreidt. Wanneer de
| |
| |
pest haaren loop in Groot-Kairo volbragt heeft, en zij 'er door de Opper-Egyptenaars weder aangebragt wordt, vernieuwt zij 'er zich met meer woede, en raapt 'er zomtijds twee of driemaal honderd duizend menschen weg; maar in Zomermaand houdt zij 'er altijd op, en zij, die ze dan krijgen, worden hersteld. - Moet men deeze ophouding aan de sterke hitte, aan de heilzaame noordewinden, die geduurende den zomer in Egijpte waaien, of aan den daauw, die dan in menigte valt, toeschrijven? - Veelligt hebben deeze onderscheiden oorzaaken, te samen genomen, die goede uitwerking. - Een andere waarneeming, der aandacht overwaardig, is, dat deeze geduchte besmetting zoo wel voor hevige koude, als voor zwaare hitte, wijkt. - De winter doetze in Konstantinopel ophouden. De zomer doodt ze in Egypte. Zij bereikt nimmer den aspuntskring, en verschijnt nooit binnen de keerkringen. De Karavaanen van Groot-Kairo, van Damaskus en Ispahan, welke 'er somtijds mede besmet zijn, verspreiden ze nooit te Mekka, en Ymen is tegen deezen geessel beveiligd.’
Wyders geeft ons de Heer Savary een verslag van de verregaande agteloosheid der Turken, omtrent deeze besmetting, waardoor dezelve te sterker verspreid wordt, 't welk men, naar uitwyzen van 't gedrag der Fransche kooplieden aldaar, door omzigtigheid grootlyks zou kunnen voorkomen. Dan zyn verslag deswegens is ons wat te breedvoerig, om het alhier te plaatzen; te meer, daar wy nog eenige ruimte willen overhouden, om, ter deezer gelegenheid, zijn getuigenis, ten voordeele der geloofwaardigheid van Herodotus, aan te voeren. - Gewag gemaakt hebbende van de manier op welke de Egyptenaars hunne rouwbedryven, op het afsterven van nabestaanden, by derzelver lykstatien, in deeze dagen inrigten, tekent hy aan, dat Herodotus een volkomen soortgelyk berigt geeft van de Egyptische gewoonte in zodanige gevallen ten zynen tyde: waaruit men kan afneemen, dat hy deswegens gegronde berigten geboekt heeft. En zodanige blyken van de geloofwaardigheid diens ouden Historieschryvers zyn den Heer Savary meermaals voorgekomen, het welk hy, in zyne beschryving van Heliopolis, alwaar Herodotus in de weetenschappen en verborgenheden der Egyptenaaren onderweezen werd, uitdruklyk verklaart.
‘Door het licht, (zegt hy,) welk hem medegedeeld was, bestraald, en met den geest van waarneeming begaafd, werd hij, deeze vader der geschiedschrijveren, in
| |
| |
de Olijmpische spellen gekroond, en de negen boeken, welken hij samenstelde, verdienden de naamen der negen zanggodinnen te draagen. - Intusschen hoe veele lieden zijn 'er, die, ofschoon zijne werken niet doorgrond, of veelligt zelfs niet eens geleezen hebbende, dezelven nogthans durven berispen, en van ontrouwe beschuldigen. - Wat mij aangaat, mijn oordeel over de rest van zijn geschiedverhaal opschortende, kan ik maar de waarde van dat gedeelte, welk over Egypte handelt, bestemmen. Met het grootste genoegen heb ik in dit land de zeden, de gewoonten, welken hij beschreeven heeft, weder gevonden, slechts met eenige geringe bepaalingen en gedaantewisselingen, door de verandering der regeering en der godsdiensten aldaar ingevoerd. Wat de gedenktekens betreft, waarvan hij beschrijvingen geeft, 't geen 'er tot heden toe van overgebleeven is, bewijst, dat hij niets vergroot heeft; en bevestigt de mooglijkheid van 't geen niet meer aanweezig is. De billijkheid heeft mij genoopt aan eenen geschiedschrijver, die, gelijk Homerus, de schilder der volken is, deeze hulde te doen.’ |
|