Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTaal- Dicht- en Letterkundig Magazyn, of Verzaameling van Verhandelingen, de Taal- Dicht- en Letterkunde betreffende; ten nutte onzer Dichtlievende Landgenooten byeen vergadert en uitgegeeven, door G. Brender à Brandis. Vierde Dal. Te Amsterdam by H. Keyzer, 1790. In gr. octavo, 362 bladz.Naar gewoonte levert dit Magazyn, den Liefhebberen deezer oefeningen, weder eene groote verscheidenheid van behandelde onderwerpen, die hunnen onderzoeklust bezig houden, of hunnen smaak voor stukjes van Vernuft streelen kunnen. - Jonge Dichters verkrygen hier leerzaame onderrigtingen wegens het rechte gebruik der Epitheta, of byvoeglyke naamwoorden, die maar al te dikwyls met te weinig oordeel geplaatst worden; als mede nopens het spaarzaame gebruik der Syncope, of wel der uitlaatinge eener lettergreepe in 't midden van een woord, dat dikwerf eene ongevallige hardheid heeft. En een gesprek over de waarde van het Rym zal eenigermaate kunnen dienen, om hen aan te moedigen tot meerder opmerkzaamheid, op het voordeel van Rymlooze Maatgedichten, boven de eentoonige Rymklanken, vooral in Stukken van weezenlyk belang, daar het Dichtkundige, zonder aan 't slaassche Rym gebonden te weezen, | |
[pagina 525]
| |
zyne vrye werking behoort te kunnen oesenen. - Voor hun die zich byzonder op de Nederduitsche Taalkunde toeleggen, is hier op nieuw voorraad in eene reeks van gemengde aanmerkingen; gaande over zodanige woorden, welker vroegere betekenissen thans zeldzaam geworden, of ook wel genoegzaam vergeeten zyn. Tot deezen tak behooren ook eenige nadere bedenkingen over den uitgang nisse, en de afleiding der woorden met dien uitgang; waarin derzelver Schryver zyn voorheen deswegens beweerd gevoelenGa naar voetnoot(*) nader opheldert en bevestigt. - Schept iemand meer behaagen in 't leezen van gezette Verhandelingen over Letterkundige Onderwerpen, hy ontmoet in deezen eene uitgewerkte Redenvoering over het oogmerk en nut van de beoefening der Algemeene Geschiedenis; mitsgaders een leerzaam Tafereel der oude Dichtkunst en Dichters, 't welk ons eerst de Dichtkunst in 't algemeen in haaren oorsprong schetst, en vervolgens onder 't oog brengt, hoe dezelve geoefend zy onder de Hebreen, de Kelten en de Grieken; doch ten aanzien der laatstgenoemden is het voor tegenwoordig bepaald tot de beginzelen der Dichtkunst van dat Volk; welks dichtkundige roem eigenlyk eerst aanvangt met Homerus, wiens dichtgeest vervolgens afgemaald zal worden. - Voorts behelst dit Deel nog een aantal van Stukjes van Vernuft en Gedichten, mitsgaders een ontwerp van eene Leevensbeschryving der Dichteren; strekkende ter aanduidinge van 't geen men in zulk eene Leevensbeschryving, zal dezelve eene weezenlyke nuttigheid hebben, behoort gade te slaan. - Men geeft ons hier wyders nog een berigt van de opkomst van een Dichtgenootschap te Marokko, 't welk toont, dat men ook daar belang begint te stellen in 't aanmoedigen der Dichtkunde. - En laatstlyk kunnen wy niet voorby nog wat bepaalder gewag te maaken, van eene alhier medegedeelde Vertaaling der Fabelen van den letter, en dichtkundigen Spanjaard, Don Thomas de IJriarto. Ze komen, terwyl ze de eerste eigenlyke Fabelen der Spanjaarden zyn, voor als Stukjes van een goeden Smaak, die byzonder geschikt zyn, om en Schryvers en Leezers nuttige lessen in te boezemen. Zulks noopte den Heer Bestuchef dezelven uit het Spaansch in het Hoogduitsch over te brengen, en men heeft hier deeze Hoogduitsche vertaaling gevolgd; geevende ter proeve van de zeven en zestig Fabelen, uit welken de geheele verzameling bestaat, een aantal van vyftien Fabelen, welken de vertaaling der overigen aanmoedigen. Men oordeele hierover eenigermaate uit de twee volgende Fabelen. | |
De klimöp en de thijm.‘Ik las, doch weet niet meer waar, dat de Klimöp eens, in de taale der Kruiden, spottende zeide, tegen de Thijm, die onder haar groeide; wees gegroet, waarde vriend Thijm! Het doet | |
[pagina 526]
| |
mij leed, dat gij zo laag staat. Gij zijt welriekender dan alle de Planten, die in deezen omtrek zijn, en evenwel hebt gij de magt niet, om u meer dan een halven span boven de aarde te verheffen! Lieve vriendin, antwoordde de Thijm, het is waar ik ben klein, doch ik groei buiten vreemden hulp. Maar ik heb nog meer medelijden met u; want hoe stout gij ook daar uit de hoogte spreekt, zo zoudt gij u zelven toch niet eens een halven span kunnen verheffen, indien gij niet tegen den Muur opkroopt.
Wanneer ik Mannetjes zie die op andere Geleerden steunen; een paar Nooten of een Voorredentje maaken, en zich dan reeds voor Schrijvers houden; dan ben ik altijd belust, om hen de Fabel van de Klimöp en den Thijm te verhaalen.’ | |
De twee konijnen.‘Door een klein dun boschjen liep een Konijn, door twee Honden vervolgd. Een zijner Kameraaden, die hem uit zijn Hol tegen kwam, schreeuwde hem toe: hou op, hou op broeder! Wat is 'er te doen? Ei wat zou 'er te doen zijn, antwoordde de eerste: twee vervloekte Windhonden vervolgen mij, en hadden mij bijna gegreepen. Ja zeker! zeide de ander, daar zie ik ze loopen. Maar.... dat zijn geen Windhonden! - Wel! wat zijn het dan? - Ho! het zijn Poedels. Wat? - Poedels waren het? - Nu waarlijk gij moet ze al wel kennen! Windhonden waren het! Ik moet ze ten minsten wel gezien hebben. Ach! zwijg toch stil, gij verstaat u daar niet op. - Ik zeg u, dat het Poedels waren; en al was het duizendmaal - het zijn Poedels en blijven Poedels, gij moogt praaten wat gij wilt. - Onder deezen twist werden beide Konijnen van de Honden overvallen, en gevangen.
Geleerden! gij die dikmaals om beuzelingen twist, en de gewigtigste zaaken vergeet; denkt toch aan de twee Konijnen!’ |