Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVervolg der Handvesten van Nymegen, en andere onuitgegeevene Charters, by de opening van den Blok ontdekt; met een byvoegzel betrekkelyk tot de Convents of algemeene Landdagen, door de Frankische Koningen en door de Duitsche Keiseren gehouden te Nymegen. Te Nymegen by A. van Goor. Behalven het Voorbericht en den Bladwyzer, 200 bladz. In gr. octavo.By de uitgave van de Handvesten van Nymegen, voor eenige jaaren, gaf de Verzamelaar dier Stukken te kennen, dat 'er in de Hoofdkerk dier Stad, in eene zekere plaats, den Blok genaamd, nog verscheiden oude Staatspapieren bewaard werden; welker mindere of meerdere gemeenmaaking hy nuttig oordeelde; des hy wenschte, dat daartoe eenige gelegenheid gegeeven mogte wordenGa naar voetnoot(*). Aan deezen wensch nu is, door een Raadsignaat van 5 July 1786, 14 Feb. 1787 en 15 Oct. 1788, voldaan. Men heeft vervolgens, onder de aldaar bewaarde Stukken, nog al eenigen ontdekt, die slegts aan weinigen bekend waren; en is daarop te raade geworden, om zodanige uit dezelven, die in 't byzonder de Stad raaken, ter drukperse over te geeven, en als een Vervolg op de voorige verzameling, met eenige nevensgaande aantekeningen, het licht te doen zien. Ze strekken, buiten het algemeene nut dat soortgelyke Papieren in zekeren maate altoos verleenen, ten beteren verstande van 's Lands oude geschiedenissen, bovenal ter meerdere ophelderinge en bevestiginge van 't geen de Heer Smetius in zyn Chronyk van Nymegen aangevoerd heeftGa naar voetnoot(*); te meer, daar verscheiden dier Stukken betrekkelyk zyn tot 's Lands en Stads Regeering onder het Hertoglyk bewind, welks overheerschende magt men niet zelden, hoewel niet altoos even gelukkig, poogde te beteugelen. Zo vinden wy hier onder anderen eene bemiddeling van een geschil tusschen Hertog Reinold | |
[pagina 516]
| |
den IV, en de Ridderen, Knechten en Steden des lands van Gelre en Graefschap van Zutphen, in den jaare 1419; ter gelegenheid, dat deeze een onderling Verbond geslooten hadden, waarin zy ook klaagden over het schenden hunner Voorregten; als zynde zy in oeren Landrechten ende gewoenten, ende die Burgeren en de Ingesetenen in de Steden in aire Stederechten ende Privilegien ende gewoenten seer verkort. Met de vereffening der daar uit ontstaane oneenigheid, verklaarde de Hertog, dat hy nymant archwillige noch te leder en hebben sal ome des Verbonts wille, dat die Ridderen enz. onder sich gemaeckt en angegange hebben: en verder gaf hy hun, in verscheiden opzichten, genoegen over hunne aangevoerde klagten. Wel ter snede tekent hierop de Uitgeever het volgende aan. ‘Of schoon onder de Graven en Hertogen de eigentlijke Souverainiteit van dit Gewest bij die Voorvorsten wel heeft geresideerd, hebben nochtans de vier hoofdsteden, [naamlyk Nymegen, Roermonde, Zutphen en Arnhem,] immers zedert de veertiende Eeuw, met en nevens de Hertogen, en voorts met ridderen en knechten, waarbij in het midden der vijftiende eeuw noch kwamen de bannermeeren, een merkelijk aandeel in het bewind van zaaken gehad. In zo verre, dat ieder der vier Hoofdsteden de kleinere Steden, welke in de respective Quartieren gevonden wierden, kwam te vervangen, en deze laatstgememelde niet anders, dan bij enkele zeer gewigtige gelegenheden, ter Landdachfaart wierden verschreven.’ - Deeze aantekening wordt door eene laatere nader opgehelderd en bevestigd, ten rechten verstande der in de Charters gewoone benaaminge van 's Lands Staaten, als reproesentirende alle de Ondersaeten des Lands; van waar ook, na de aanstelling der bannerheeren, het volledige Opschrift der Vorstlyke Brieven aan de Staaten, aldus luidt. ‘Den Welgeboren Edelen Erentfesten, Eersamen ende Voirsichtigen onsen lieven getrouwen bannerheeren, ridderschap ende steden onser Hertochdoms Gelre ende Graiffschap Zutphen, reproesentirende die Staten van densellven Landen, off hueren Gedeputeerden.’ - ‘Oudtijds naamlijk wierden, (gelyk ons de Aantekenaar doet opmerken,) alle Vrijelieden of Vrijgeboorene van dit gewest, die in het zelve geërft waren, geconvoceert of verschreven, wanneer de Furst eenige Beede had te doen, dat is, te versoeken, dat men hem met geld of andere middelen adsisteerde. Want de Furst had geen recht, schattingen of ongelden, buiten consent sijner | |
[pagina 517]
| |
Ondersaaten in te voeren, en dus had hij noodig de bewilliging van die geenen, welke in de Beeden te contribueeren hadden. Dan zulks heeft daarna verandering ondergaan, niet alleen om dat in eene Vergadering van zoo veele menschen de deliberatien ongemakkelijk, en de resolutien langzaam vielen, maar vooral om dat niemand daggeld trok, en een iegelijk op sijn eigen beurs moest compareren, zo dat veelen, die niet sterk geërft waren, en dus niet veel belang bij de contributien hadden, niet gretig waren, om die Vergaderingen bij te woonen. Hierdoor is de comparitie wegens het platte land gekomen tot weinige voornaame Geërfdens, dewelke, als bezittende Heerlijkheden, dat is, goederen, waar aan eenig rechtsgebied was vastgehecht, van den Furst te lheen, groot belang hadden, dat het land behouden bleef, en die ook, wanneer het Gewest in nood was, ten respecte van dezelve haare Lheengoederen, dienst moesten doen; onderscheiden in Ritteren, welke door den Furst, wegens hunne persoonlijke verdiensten, of uit bijzondere gunsten, tot dezen eerestand waren verheven, en Knechten of Knaapen, die met den titul van Ridder niet waren vereert. En deze Beeden hebben de eerste oorzaak gegeeven en den grondslag gelegt tot de Landdagen, die naderhand meer geduurzaam zijn geworden, ten tijden der Hertogen Arnold en Adolph, zedert het oprechten der verbonden in de jaaren 1418, 1436, 1441, 1471 en 1491, waar bij, ten tijde van Hertog Arnold omtrent den jaare 1450, noch kwamen de Banner-Heeren, die toen, uit aanmerkinge van derzelver meerder aanzien en bezittingen, sich boven het verder gedeelte van de Ritteren en Knechten hebben begonnen te verheffen, en eenen afzonderlijken stand uit te maken, hebbende alleen zo veel gezags in het bestier des lands, als de gansche Ridderschap. Zie Fr. Sandius ad Consuetud. foud. Gelrioe Tract. proelim. cap. 3. Terwijl bij de Steden overdragen was, dat ter landdagfaert alleen compareren zouden de Magistraten met gezwoorene, repraesenterende de alinge Gemeente.’ Wyders heeft de Uitgeever van dit Vervolg der Handvesten, ter deezer gelegenheid, ook nog als een Byvoegzel aan 't licht gebragt, eene Verzameling van Stukken uit de Annales Francorum Bertiniani, Fuldenses, Metenses, en andere Charters, betrekkelyk tot de algemeene Landdagen, welke door de Frankische Koningen, en naderhand door de Duitsche Keizeren, te Nijmegen gehouden zijn, voornaamlijk in de jaaren 777, 806, 817, 821, 827, 830, 837, 838, 948, 1018, | |
[pagina 518]
| |
1039, benevens andere voorvallen tot op het jaar 1270. Deeze Verzameling, met de daarby gevoegde aantekeningen, dient ten beteren verstande van verscheiden gebeurtenissen van dien tyd, en strekt byzonder tot vermeerdering en opheldering der Lyst van het verhandelde op het Keizerlyk Paleis, gevoegd agter de Handvesten, bl. 335. - Nopens de hier gemelde Landdagen geeft ons de Uitgeever het volgende berigt. ‘Men noemde deeze algemeene Land- dagen Campi Martii en Campi Madii, om dat sij in de maanden Maart en Mai door de Frankische Koningen gehouden wierden. Zie Vita S. Remigii apud Du Chesne, Tom. I. p. 525. B. Naderhand zijn zij Generalia Placita genoemt, om dat sij ad Placitum Regis, na het welbehagen des Konings, op alle tijden des jaars wierden beschreven. Op deeze Landdagen verschenen de Hertogen, Graaven, Bisschoppen, Abten, de voornaamste Leenmannen en andere Grooten. De Koningen ontfingen er veeltijds afgezondene van overheerde Gewesten, en Gezanten van vreemde Mogendheden. Annales Bertiniani ad annum 777. Men behandelde er de gemeene Landzaaken. Eginhardi Abb. Epist. LVII. apud Du Chesne. Tom. II. p. 709. 's Lands Wetten wierden er gemaakt, die door de stem der Koningen, en door de goedkeuring der Hertogen, Graaven, Bisschoppen en Lheenmannen kracht kreegen. Leges Alamannor. in Titul & Epil. Geschillen tusschen Hertogen, Graaven, Landen en Steden, wierden er ook door den Koning beslegt; Schattingen uit overheerde Landschappen en jaarlyksche giften der onderzaaten ontsangen. Eginhardi Annales ad ann. 758, 790. Fuldenses ad ann. 758. Annales Francor. Bertiniani ad annos 833, 837.’ Voorts vindt de Leezer, buiten den Bladwyzer der zaaken, aan 't einde van dit Stukje nog geplaatst eene Lyst der Handvesten en Charters, onder zekere Hoofden gebragt en in tydorde geschikt, met aanwyzing waar dezelvon, zo in de vroegere afgifte der Handvesten als in dit Vervolg, aan te treffen zyn: waardoor men het begeerde gereedlyk kan naspooren. |
|