Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 505]
| |
Inleiding tot de kennis der Noorder-Poollanden, getrokken uit de Dierkunde der Noorder-Poollanden: in het Engelsch beschreeven door den Heer Th. Pennant, en naar 't Hoogduitsch van Prof. Zimmerman vertaald. Met Kaarten en Plaaten. Te Amsterdam by Wessing en van der Hey, 1789. Behalven de Voorreden 413 bladz. in gr. oct.Uit hoofde der menigvuldige moeilykheden, welken aan de naspooringe der byzonderheden van de Noorder-Poollanden, die op hooge graaden liggen, onafscheidelyk verknogt zyn, zo ontbreekt 'er nog by uitstek zeer veel aan de kennis van dit vak der Natuurlyke Historie. Dan dit gebrek wordt egter van tyd tot tyd meer te gemoet gekomen; doordien kundige Waarneemers, vooral zedert het midden deezer Eeuwe, zig inzonderheld bevlytigd hebben, om alles ten naauwkeurigste na te gaan, en hunne opmerkzaame ontdekkingen gemeen te maken. En hiervan heeft de Heer Pennant, met een onvermoeiden arbeid, en een sterk oplettenden geest, een meesterlyk gebruik gemaakt; ter vervaardiginge eener Zoology, of beschryving der viervoetige Dieren en Vogelen, welken in de Noorder-Poollanden gevonden worden. Ten einde dit Werk te nuttiger aan den dag te brengen, oordeelde hy het dienstig, by wyze van Inleiding, vooraf te laaten gaan eene beknopte beschryving der Landen van Engeland af tot aan Spitsbergen; ten einde den Leezer de lugtstreek, den aart der gronden, en de natuurlyke voortbrengzels dier Landen te leeren kennen; het welk aan de Dierenkennis licht byzet; terwyl het tevens meermaals aanleiding geeft om de Menschkunde, in die onderscheiden gewesten, in zo verschillende omstandigheden, de behulpzaame hand te bieden. - De Natuurlyke Historie, ondersteund door de Aardrykskunde en Geschiedkunde, ontvangt hier des, in veelerleie byzonderheden, geene geringe opheldering, en de Nederduitsche Leezer zal te over rede vinden, om de vertolking van dit Werk danklyk te erkennen, en de Uitgeevers aan te moedigen, om, op de afgifte van deeze Inleiding, ook die der Zoology of Dierenbeschryving, te laaten volgen; 't welk, gelyk ons het slot der Voorreden meldt, ‘zal afhangen van den smaak onzer Landsgenooten in dat gedeelte der Natuurlyke Historie;’ welke, zo wy vertrouwen, door het nagaan van dit gedeelte, ook ten deezen aanzien nog al meer opgewakkerd zal worden. | |
[pagina 506]
| |
Agtervolgens het bestek dat de Heer Pennant gesteld heeft, neemt hy zyne reize ten Noorden, aanvanglyk, uit de naauwe straat van Douvres, trekt voort na 't Noorden van Schotland, steekt over na de Orcades, de Schetlandsche Eilanden, de Feroe Eilanden en Ysland. - Hieraan hegt hy vervolgens eene tweede soortgelyke Reistogt, die weder te Douvres begint, en hem van Calais, langs de Vlaamsche en Hollandsche kust, enz. in de Oostzee brengt, ter plaatze daar ze zig in den Bothnischen en Finnischen zeeboezem verdeelt; waarop de reis, over Lapland, voortgezet wordt na het Russische Ryk; en, by de terugkeering, over Finland, na Noorweegen, en verder over het Finmarksche na Spitsbergen; van waar de reiscoers weder gerigt is na het Russische Finmark, en voorts, langs de Oostlyke kusten van Archangel, door de Samojeeden bewoond, tot aan de Rivier Oby, die eenigzins gezegd kan worden Europa van Azia te scheiden. De Heer Pennant vervolgt des, dus ver gekomen zynde, zyn plan, met de daartoe behoorende berigten nopens de Noordlyke deelen van Azia aan de hand te geeven. En dit leidt hem over de Eilanden, tusschen Azia en America, (welker ligging genoegzaam bewyst, dat het Noordoosten van Azia, voorheenen, met het Westen van Noord - America verbonden was,) ter beschouwinge van het merkwaardige, dat Noord - America ten deezen aanzien oplevert. - By die gelegenheid deelt ons de Schryver zyne aanmerkingen mede, over de waarschynlykheid der bevolkinge van America uit Azia; waarvan wy het hoofdzaaklyke beknopt zullen melden. Er ligt, naamlyk ten Oosten van Kamschatka, het uitersle Land van Azia aan die zyde, behalven de Berings, Mednor en een of twee kleine Eilanden, eene gansche keten van Eilanden, die zig, in een halven cirkel, van daar tot aan America uitstrekt. Zy worden in drie groepen verdeeld, de Aleutische, Adreanofsche en Vossen Eilanden; waarby ten laatsten nog komt Oonolaska, 't welk zo na aan de Kust van America ligt, dat het met regt tot dit Waerelddeel betrokken moge worden.Ga naar voetnoot(*) Men bespeurt hier alomme zo veele overgebleevene blyken van brandende bergen, aardbeevingen en overstroomingen, mitsgaders zo veele duidelyke bewyzen van voortgaande verwoestingen, en eene trapswyze vermindering deezer Eilanden; dat de Heer Pennant te over reden | |
[pagina 507]
| |
hebbe, om te besluiten, ‘dat niet alleen beide de waerelddeelen, bij de Beeringsstraat van elkander gescheurd zijn, maar ook dat de geheele ruimte van de Eilanden, tot aan hunne kleinste scheiding, voorheen Land was, en dat de woede van het water, door onderaardsch vuur aangezet, in zeer oude tijden, de geheele streek Lands weggenoomen, en die Eilanden als geringe gedenkteekens overgelaaten heeft.’ ‘Of nu (dus vervolgt de Autheur,) deze groote omwenteling zich voor of na de bevolking van America toegedraagen heeft, is onmogelyk te bepaalen, en van zeer gering belang om het te weeten. Wij hebben het einde van dezen langen twist, over de oorzaak 'er van, aan de Engelsche Zeeheden te danken. Zij bewijzen door hunne ontdekkingen, dat, op ééne plaats, de afstand der beide waerelddeelen maar 39, en dus geen 300, Fransche mijlen bedraagt, gelijk de Heer de pauwGa naar voetnoot(*) gesteld heeft. Deeze enge straat heeft in haar midden nog twee Eilanden, welke de overgang der Asiatische Volkeren na de nieuwe waereld zeer verligten; wanneer men hen na de revolutie, welke de beide waerelden van elkander scheurde, in Kanos laat overvaaren. Hier komt nog bij, dat de straat, in den zomer dikwijls met ys aangevuld, en des winters bevrooren is: in beide gevallen konnen de menschen ligt eenen weg daar heenen gevonden hebben; en in het laatste was de weg buitengemeen geschikt tot het overgaan der viervoetige Dieren, om America te bevolken. Maar waar zal men nu, (wegens de ongemeene grootte der Noordoosterlyke waereld,) den eersten stam der menschen plaatzen, die de nu bijna van het eene tot het ander einde bewoonde nieuwe waereld bevolkten? Dit is eene vraag, voor welke het menschelyk vernuft stil staat. De Geleerden moogen scherpzinnige onderstellingen uitvinden; het gezond en Menschen-verstand kan dezelve niet altoos goedkeuren. Zoo als de Menschen zich vermeerderden, dreef natuurlijker wijze de een den anderen verder; oorlogen konden eene andere reden der verhuizing zijn. En ik weet niet waarom het Noordelijk Asien niet even zoo wel eene officina virorum zijn konde, als het Noorderlijk Europa. Het zoo vrugtbaare land der Riphaeische bergen, tegen het Oosten, moest zich noodzakelijk van zijne Inwoonders ontledigen; de eerste groote zwerm van | |
[pagina 508]
| |
Menschen wierd, door een sterker en magtiger dan zij zelf was, uitgedreeven; die, welke zich over een Oostelijke streek uitbreidde, wierd van de volgende, en verder nakomende, weinig rust gelaaten; zij wierden altoos weder ontrust, wanneer zij nieuwe Landen ingenomen hadden, tot dat zij eindelijk de uiterste grenzen der oude waereld bereikten, eene nieuwe waereld vonden, en de ongemeeten ruimte derzelve veele honderden van jaaren bezaaten, tot dat columbus door eene ontdekking, die nieuwe zonden en een nieuwen dood met zich voerde, den vloek over hen bragt. De Bewooners der nieuwe waereld zijn geen nakomelingen van één eenig Volk. Verscheiden Volkeren kwamen op verscheiden tijden aldaar aan; en men kan onmoogelijk stellen, dat 'er nog ergens een Volk op de eerste plaats van zijne aankomst woont. Ook is het, volgens de laatste ontdekkingen, niet te denken, dat America zijne bewooners, (ten minsten de geheele massa derzelve,) uit een ander Land dan het Oosten van Asien gekreegen had. Eenige geringe bewijzen kan men uit de zeden, gebruiken en kleedingen opmaaken, welke de Inwooners van beide waerelden gemeen hebben; eenige zijn door ouderdom lang vergeeten, andere blijven in beiden nog in volle kracht.’ Verschillende bewyzen van de eene en andere soort brengt de Heer Pennant hier vervolgens, ten overvloede, te berde; welken zyne aangevoerde stelling veelshands begunstigen. Dit geeft hem te meer grond, om de inbeelding der inwoonderen van Wallis, (die geen den minsten grond van waarschynlykheid heest,) als hadden die van Engeland al vroeg America helpen bevolken, te wraaken. Veeleer zou hy dan nog den Noorweegers, die zulks ook voorwenden, toevallen; doch 't blykt niet, dat zy 'er in die dagen volkplantingen aangelegd hebben; en vermoedelijk kwamen zy niet verder dan tot het ouvrugtbaare Labrador. Wyders staaft de Autheur de bovenbeweerde overtogt, uit de vergelyking der Dieren van de oude en nieuwe Waereld; als waaruit af te neemen is, dat America haare Dieren uit geen ander Waerelddeel, dan uit Azia verkreegen zou hebben. Dit wordt byzonder opgehelderd, door eene nevensgaande Tafel van viervoetige Dieren, welke ons onder 't oog brengt, ‘de Dieren, die Noord - America bewoonen en aldaar eigen zijn, of ook in andere Landen gevonden worden; en tevens den weg toont, dien zij op hun- | |
[pagina 509]
| |
nen overgang genoomen hebben.’ - Tusschen beiden lost onze Autheur eene tegenbedenking, raakende deezen overgang der Dieren, op, welke wy hier nog plaats zullen geeven. ‘Men wende, (zegt hy,) niet voor, dat die Dieren, die in een warmer Climaat gebooren worden, na den uitgang van hunne Ouderen uit de Arke, de koude en de Sneeuw van het strenge Noorden niet hebben kunnen verdraagen, eer zy Zuid - America, de plaats hunner bestemming, bereikt hadden. Men moet bedenken, dat deeze verhuizing een werk van Eeuwen was; dat ijder generatie, na maaten zij voortging zich naar het Climaat schikte, en dat zij na haare aankomst in America, weder van het Noorden naar het Zuiden gaande, allengskens aan de warmer gewesten gewendde; en dus ook van het Noorden naar het Zuiden. - Ook heeft, (vervolgt de Heer Pennant,) de laatste Reize van den beroemden Cook deeze waarschijnlijke gissing gestaafd. Hij heeft beweezen, dat de grenzen der oude en nieuwe waereld maar 13 Fransche mijlen van elkander afleggen. Wij weeten dat de Straat tusschen beide dikwijls toegevrooren is; en wij hebben wigtige gronden om te vermoeden, dat beide Waerelddeelen, zelf tot de Aleutische Eilanden, op 52o. 30′. breedte, zamengevoegd geweest zijn. Dus zijn 'er twee wegen tot eenen overgang uit Asien naar America gevonden; de laatste is in geen strenger Climaat, dan dat welk veele Dieren verdraagen konnen, en dan nog allengskens tot grooter hitte voortgaan.’ |
|