De laatste woorden en voorzegging van den Heer Em. van Zwedenburg, aangaande het Lot der Christenen, de verdelging der Heidenen, en de schielyke bekeering der Jooden, en het daar op straks volgende einde der Hoofastoffelyke Waereld. Dan. VII. 24-28. Uit het Hoegduitsch vertaald. Te Amsterdam, by G. Bom, 1790. In oct. 60 bladz.
Men geeft dit Stukje in 't licht, als ware het van den Heer van Zwedenburg; doch zonder enig bewys; en de brabbeltael, die in 't zelve gevonden wordt, is dezen Man geheel onwaerdig. In het Voorbericht worden ons twee Geschiedenissen verhaeld, betreklyk tot het vermogen van dien Heer, om, door zyne verkeering in de Geesten-Waereld, geheimen te ontdekken, die de Geesten der afgestorvenen hem geopenbaerd zouden hebben, ter ophelderinge van enige duisterheden, met betrekkinge tot vermiste goederen na hunnen dood. Doch deze Vertellingen worden, even als meer andere soortgelyke vertellingen van hem uitgestrooid zyn, door geen het minste blyk van echtheid ondersteund; en ze hebben alle gronden van waerschynlykheid volkomen tegen zich.