Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 464]
| |
Geschiedenis van alle Volken, door A.J. Roustan, Predikant te Londen. Vierde Deel, 487 bladz. Vyfde Deel, 432 bladz. Zesde Deel, 488 bladz. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1788. In 12mo.In ons voorige Stukje hebben wy van de eerste drie Deelen deezes Werks den Leezer bericht gegevenGa naar voetnoot(*). Dit tweede drietal behelst de Geschiedenis der Waereld, van den tyd, op welken augustus, van zynen mededinger ontslagen, alleen meester van Rome werd, of van het 30steGa naar voetnoot(†) Jaar voor de geboorte des Zaligmaakers, tot op het einde der vyftiende Eeuwe van de Tydrekeninge der Christenen. Dit tydsbestek wordt, op den titel deezer drie Deelen, de Middel Eeuwen genoemd. De Schryver maakt dus zyne verdeeling een weinig anders dan men meestal gewoon is. Want de leeftyd der eerste Keizeren wordt doorgaans tot de oude Geschiedenis gerekend, en de Middel-Eeuwen geacht haaren aanvang te neemen omtrent de tyden van constantinus den grooten. Doch dit is eene zaak van geen belang, en het tydstip, waarin Rome, en met hetzelve het grootste gedeelte der toen bekende waereld, onderworpen werd aan eene gevestigde Alleenheerschinge, was buiten twyffel recht geschikt tot het beginnen eener nieuwe Afdeelinge. Van deeze drie Deelen dan, loopt het Eerste (of het Vierde van het geheele Werk) tot aan het einde der Vierde Eeuwe; het Tweede (of Vyfde) bevat de vyf volgende Eeuwen tot op het einde der Negende; en het Derde (of Zesde) zes Eeuwen tot op het einde der Vyftiende. Dit alles is begrepen in Drieënzeventig Hoofdstukken, waarvan het Eerste Deel eenëntwintig heeft, het Tweede vyfëntwintig, en het Derde zevenëntwintig. Achter de Staatkundige Geschiedenis der Eerste Eeuwe, is een Hoofdstuk geschikt voor de Kerk-geschiedenis, en een ander voor den staat der Geleerdheid in dat tydvak. De Schryver houdt deeze schikking ook voor de volgende Eeuwen, alleenlyk met dit onderscheid, dat hy de Geschiedenis der Kerke en der Geleerdheid, telkens in één Hoofdstuk by elkander voege. - Ook bindt hy zich niet zo vast aan | |
[pagina 465]
| |
de verdeeling by Eeuwen, dat hy juist met het einde van elk honderste Jaar afbreeke. Hy eindigt eene Eeuw wel eens een weinig vroeger, of voegt 'er eenige Jaaren by, wanneer het einde der regeeringe van eenigen Vorst, of eenig ander merkwaardig voorval, eene gevoegelyke rustplaats aanwyst. En met reden. In eene uitvoerige Geschiedenis, welke de zaaken met alle haare omstandigheden, zo verre dezelve bekend zyn, naauwkeuriglyk voordraagt, is het dikwyls bezwaarlyk op eene gevoegelyke wyze in het midden van eenig verhaal as te breeken, alleenlyk, om dat eenig bepaald tydperk dan eindigt: maar in een kort begrip, gelyk het geen wy voor ons hebben, wordt het volstrekt onmogelyk. Zelfs schynt de schaarsheid van stoffe, in de Geschiedenis van het Grieksche Keizerryk in de Tiende en Elfde Eeuwen, den Schryver bewogen te hebben, om dezelve voor zo verre het gemelde Keizerryk betreft, in één Hoofdstuk te zamen te voegen. Om den Leezer het Werk eenigzins nader, zo veel ons bestek toelaat, te doen kennen, zullen wy de korte titels der hoofdstukken melden, en hierendaar eenige byzondere plaatzen uitkippen, om tot staalen van des Schryvers wyze van behandeling te dienen. Het eerste Hoofdstuk dan bevat de Regeering van augustus. Na gesproken te hebben van de, het zy ernstige, het zy geveinsde, beraadslaginge van octavianus met agrippa en maecenas, over het behouden of nederleggen der opperste magt, zegt de Heer roustan. ‘Octavius gaf zich aan deezen laatstgenoemden raadGa naar voetnoot(*) over, en was voortaan alleen bedagt, om zigzelven tegen die gevaaren te dekken, welke gewoonlyk de hoogste macht omringen. Het groote geheim, van het welk hy zich bediende, bestond daarin, dat hy zyn willekeurig gezag met eenen Republiekynschen dekmantel bekleedde. Hy behield alle de oude amptenaaren by hunne ampten, liet dezelve by openvalling door de volksvergaderingen vervullen, bragt alle Staatszaaken in den raad, liet aan denzelven zelfs alle Staatszaaken in den raad, liet aan denzelven zelfs de begeeving van meest alle de Stadhouderschappen in de wingewesten over, ontweek de haatlyke eertitelen van Dictator en van Koning, en weigerde zelfs den | |
[pagina 466]
| |
naam van Heer. Maar onder den naam van ImperatorGa naar voetnoot(*) had hy het bevel over de geheele Krygsmacht; als Gemeensman had hy het recht om wetten voor te stellen, of zich tegen zodanige wetten te verzetten, welke voorgesteld wierden; als Opperpriester bestuurde hy alle de zaaken van den Godsdienst, en onder den naam van hervormer der zeeden, had hy al het vermogen van het zeedenmeesterschap. Hy vertroostte de Romeinen in hunne slaaverny volkomen, door eene zagte en gematigde regeering, hy gaf hun feesten en schouwspellen, en deed den overvloed te Rome heerschenGa naar voetnoot(†).’ Meermaalen veinsde hy zich van het bewind te willen ontslaan, en moest, naar het scheen, gebeden worden, om het aan zich te houden, maar ‘niettegenstaande alle die weigeringen om hem te ontslaan: ja, niettegenstaande men hem den naam van Augustus, (of vermeerderaar des RyksGa naar voetnoot(‡),) opdroeg, vertrouwde hy echter zich zelven zo weinig aan den raad, dat hy nimmer in denzelven verscheen, zonder met een harnas onder zyn opperkleed gedekt te zyn.’ De Schryver spreekt vervolgens kortlyk van de middelen, welke octavianus gebruikte, om alles onder zyn bedwang te houden, door zich volstrektlyk meester te maaken van de gewapende magt zyns Vaderlands, den gewoonen wech der geenen welken hun gezach bouwden op de puinhoopen der algemeene vryheid. Hierop volgen de gewigtigste gebeurtenissen zyner regeeringe tot op zynen dood, en de Schryver besluit dit Hoofdstuk met de volgende aanmerkingen. ‘Hy had eenen vasten stelregel, dat men nooit eenen oorlog moest beginnen, noch slag leveren,Ga naar voetnoot(§) wanneer men veel meer grond van hoop, dan van vrees had, en | |
[pagina 467]
| |
hy vergeleek die geene, welke van andere gedachten waren, by menschen, die met gouden vischhaaken willen visschen. Het is niet volkomen uitgemaakt, of hy, geduurende de vier-en-veertig jaaren, welke hy geregeerd heeft, na de nederlaag van Antonius, de republiek meer voordeelen heeft gedaan, dan de nadeelen waren, welke hy aan dezelve in de vyftien voorgaande jaaren had toegebragt; maar het karakter van zyne eerste opvolgers heeft doen zeggen, dat hy of nimmer had moeten gebooren worden, of nooit sterven; de vleyery, welke hem geduurende zyn leeven als belegerd had, vervolgde hem tot in het graf. Men verhief hem tot eenen god, en richtte altaaren en tempels ter zyner eere opGa naar voetnoot(*).’ Het tweede Hoofdstuk behelst de Regeeringen van tiberius en cajus caligula, het derde de Geschiedenis van Rome van claudius af, tot aan vespasianus toe. Claudius was een slechthoofd, en alle de overigen volslagen monsters, behalven dat alleen in den dood van othoGa naar voetnoot(†), iets oud Romeinsch doorstraalde. Het vierde Hoofdstuk heeft tot opschrift, Rome onder vespasianus en titus. By deeze gelegenheid vinden wy een kort verslag van den Joodschen oorlog en deszelfs oorzaaken. Hoe zeer de Heer roustan reden had, om zich der kortheid te bevlytigen, verwondert het ons eenigzins, dat hy geen enkel woord speeekt van agrippa, den kleinzoon van herodes, en deszelfs regeeringe over al de staaten van zynen Grootvader. By hem komen de zaaken voor, als of Judaea, zedert de verbanning van archelaus, altoos een wingewest gebleven ware. Maar wy begrypen geheel niet het geen hy zegt op bladz. 99, dat de Joodsche geschiedschryver josephus, in het open veld vespasianus niet durvende aanvallen, ‘zig wierp binnen het dal van Jotapat, enz.’ Jotapata was, gelyk duidelyk uit josephus blykt, geen dal, maar eene bevestigde stad, en het is ons onmogelyk te gissen, vanwaar deeze wonderlyke misstelling, by eenen anderszins kundigen Schryver, voortkome. Onder vespasianus en titus had Rome eenigzins adem gehaald, maar verviel, na den dood des laatstgemelden, | |
[pagina 468]
| |
onder den wreeden en bloeddorstigen domitianus, van welken de waereld verlost werd, door eene zamenzweeringe der geenen, welken hy zelve voorneemens was te vermoorden. De deugdzaame nerva was zyn opvolger. De geschiedenis deezer Vorsten is begrepen in het vyfde Hoofdstuk. Het zesde bevat een beknopt verslag van de geboorte, predikinge, wonderwerken en dood des Zaligmaakers, gelyk ook van de verbreidinge zyner Leere, de omstandigheden, welke dezelve begunstigden, de zwaarigheden, waarmede zy had te worstelen, en van de ketteren der eerste Eeuwe, of zogenaamde Gnostieken. Het zevende handelt van den staat der Geleerdheid in de eerste Eeuwe, geeft een kort bericht van de Schryvers, welke in dezelve bloeiden, en spreekt een weinig breedvoeriger van den beruchten apollonius van Thyane. De Geschiedenis der tweede Eeuwe begint met het achtste Hoofdstuk, waarïn wy de regeeringen van trajanus en adrianus vinden, gelyk die der antoninussenGa naar voetnoot(*) in het negende. De gelukkige dagen, welke het Ryk onder deeze Vorsten genoten had, werden afgebroken door commodus, den onwaardigen Zoon van den deugdzaamen m. aurelius, en maakten plaats voor een der rampzaligste tydperken. Commodus werd wel om het leeven gebragt, na eene menigte van gruwelen te hebben bedreven; maar zyn opvolger pertinax, die, door een verstandig bestuur, de ingeslopen misbruiken poogde te verbeteren, werd vermoord door zyne eigene lyfwacht, en het Ryk, openlyk te koop gesteld, vond eenen kooper in den ryken, maar verachtelyken, didius julianus. Deeze verloor ook binnen kort zyn leeven en het Ryk, dat overging op septimius severus, eenen man, die groote hoedanigheden ontluisterde door eene verschrikkelyke wreedheid. Met zynen dood, die in het Jaar 211 voorviel, besluit de Schryver het tiende Hoofdstuk en de tweede Eeuw. Het elfde Hoofdstuk geeft eenig bericht van den staat der Kerke en der Geleerdheid in de gemelde Eeuwe. De laatste | |
[pagina 469]
| |
bloeide nog, schoon de Latynsche Schryvers deezer Eeuwe niet te vergelyken zyn by die der twee voorgaande. In de Kerke heerschten, in het algemeen, nog zuivere zeden, maar de gelykheid der Bisschoppen en Priesteren ging allengskens verloren. De Bisschoppen ‘van de groote Steden, begeerden weldra dezelfde meerderheid in den geestelyken stand, welke zy in den burgerlyken hadden. En langs deezen weg vormde zig allengskens die trotsche Kerkelyke heerschappy, die zig meer door haaren luister en eisschen, dan wel door aalmissen en gedienstigheden, kenbaar maakt,’ zegt de Schryver op bladz. 232; tevens tot een staaltje het hoogmoedige en onchristelyke gedrag van den Roomschen Bisschop victor tegen de Asiatische Christenen opgeevende. Het twaalfde Hoofdstuk opent de derde Eeuw, met de Geschiedenis van Rome onder caracalla heliogabalus en alexander severus, eenen uitmuntenden Vorst, doch welke door zyne eigene krygsknechten vermoord werd, uit vreeze, dat ‘hy nog wel vyftig jaaren zou kunnen leeven, en hun al dien tyd verstooken laaten van de milde giften, welke zy by de verheffing van een nieuwen Vorst gewoon waren te genietenGa naar voetnoot(*).’ Onder zyne regeering nam het ryk der Parthers een einde, terwyl de laatste Koning van dat Volk uit zyne staaten verjaagd werd door artaxerxes, die de Kroon weder tot een nieuw Persiaansch stamhuis deed overgaanGa naar voetnoot(†). Het dertiende Hoofdstuk vervolgt de Geschiedenis van Rome tot op de komst van diocletianus tot de regeering, en behelst een tydperk van omtrent 50 jaaren, waarin men zestien of achttien Keizers ontmoet, en onder deezen slechts weinigen, als claudius, tacitus en probus, welken dien hoogen rang waardig waren. Diocletianus ‘nam zynen ouden vriend Maximianus tot zynen amptgenoot aanGa naar voetnoot(§).’ ‘Door het treurig einde, 't welk de Keizers, zyne voorzaaten, gehad hadden, verschrikt, meende hy vervolgens, dat hy hun lot zou kunnen ontwyken, door by Maximianus nog twee ondergeschikte amptgenooten te voegen, aan welke hy den tytel van Caesar gaf, met de verwagting van dien van Augustus. Hy geloofde, dat wanneer de vier grootste legers onder het bevel stonden van die geene, welke deel aan | |
[pagina 470]
| |
het Ryk hadden, dezelve aan elkanderen in evenwigt zouden houden, en alle onderneemingen van staatszugtigen onuitvoerlyk maaken. Maar,’ vervolgt de Schryver, ‘was het wel waarschynlyk, dat de eensgezindheid zig tusschen zo veele Vorsten, en, na hun, tusschen hunne Kinderen, zou staande houden? Was het niet een zeer groote misslag, dat hy het Ryk, het welk reeds door zo veele oorlogen verzwakt en verarmd was, met het onderhoud van vier hofhoudingen, in plaats van ééne, wilde bezwaarenGa naar voetnoot(*)?’ Deeze Caesars waren constantius chlorus en galeriusGa naar voetnoot(†). De laatstgemelde verwekte eene allerhevigste vervolging tegen de Christenen, maar ‘Constantius, die een vyand was van alle geweld, belette alle de geweldenaaryen, welke het bygeloof der volkeren aan het Christendom deed ondergaanGa naar voetnoot(§).’ Met den afstand van diocletianus en maximianus, eindigt het veertiende Hoofdstuk. De derde Eeuw wordt besloten met het vyftiende, waarin gesproken wordt van de Geschiedenis der Kerke, en der Geleerdheid, in die Eeuwe. Het zestiende Hoofdstuk opent de vierde Eeuw met de regeeringe van constantinus, den grooten bygenaamd, welke, na maxentius en licinius te ondergebragt te hebben, eindelyk alleen bleef heerschen. Daar hy de eerste der Keizeren was, welke den Christelyken Godsdienst beleed, is het niet te verwonderen, dat de Christenen zynen roem bovenmaatig opvyzelden, terwyl de Heidensche Schryvers hem beneden zyne waarde plaatsten. Buiten twyffel had hy niet alleen zwakheden, maar beging ook grove misdaaden. Het is eene onuitwischbaare vlek in zyn character, dat hy zynen Zoon crispus, op eene valsche beschuldiging, deed ter dood brengen, en meer andere wreedheden bedreef, welke door den Schryver niet verzwegen worden. Over het geheel was hy echter een man van groote hoedanigheden, behartigde het welzyn van den staat bevorderde het geluk der ingezetenen door billyke en heilzaame wetten, en gaf, by meer dan eene gelegenheid, blyken van verstandige godsdienstigheid. De Schryver, van dit alles gesproken hebbende, zegt: ‘Thans kan de leezer oordeelen, of Constantinus den naam van den grooten niet waardig was, | |
[pagina 471]
| |
met welken hem zyne Eeuw vereerd heeft. Dit is ten minsten zeker, dat hy zeer bemind was. In het een-endertigste jaar van zyne regeering te Nicomedie overleden zynde, gaven niet alleen zyne lyfwagt en de geheele stad de doorslaandste blyken van hunne hevige droefheid, maar zelf Rome, niettegenstaande haaren haat tegen het Christendom, niettegenstaande haaren naaryver tegen Constantinopolen, schreide over hem als over eenen vader, en plaatste hem in den rang der goden, welker altaaren hy verlaaten hadGa naar voetnoot(*).’ Het was wel verre van dat zyne Zoonen, welker regeering in het zeventiende Hoofdstuk voorkomt, den roem van hunnen vader staande hielden. De twisten tusschen de Athanasiaaren en Ariaanen, welke reeds onder de voorige regeering tot eene onbetaamelyke hoogte gerezen waren, bleeven in hunnen tyd voortduuren, en zie hier wat ammianus marcellinus, een heidensche Schryver, getuigt, van het gedrag van constantius, welke, na den dood zyner broederen, alleen het Ryk bleef bezitten. ‘Constantius bragt door de bygeloovigheid, die aan een oud wyf beter zou gevoegd hebben, het Christendom, hoe eenvouwig hetzelve ook zy, in rep en roer. Hy putte het fonds uit, 't welk tot de reizen ten dienste van het land geschikt was, door onophoudelyk de Bisschoppen naar de kerkvergaderingen te doen koomen en vertrekken, in welke hy zig opwierp als een keurmeester van het geloof en van den godsdienstGa naar voetnoot(†).’ De Bisschoppen waren in deezen tyd reeds groote heeren, en dat het hun aan verwaandheid niet ontbrak, blykt uit het gedrag van leontius, den Bisschop van Tripoli, welke, op begeerte der Keizerinne eusebia, haar zullende bezoeken, voorschreef, hoe hy wilde ontvangen worden. ‘Als ik in zal koomen,’ zeide hy, ‘dan moet zy aanstonds opstaan, my te gemoet koomen, zig diep buigen, om mynen zegen te ontvangen, en niet weder gaan zitten, zonder myn verlofGa naar voetnoot(§).’ Werd constantinus door de Christenen te hoog, door de Heidenen te laag, gesteld, het tegendeel gebeurde julianus, die den Afgodendienst poogde te herstellen. In verscheidene opzichten verdiende hy lof, maar is gewisselyk niet vry te spreeken van bygeloof, onverzettelykheid en wreedheid. De onpartydige beschryving van zyn leeven en regeeringe, welke, nevens die van zynen opvolger jovia- | |
[pagina 472]
| |
nus, in het achttiende Hoofdstuk voorkomt, kan den Leezer daarvan overtuigen. Van de beruchte pooginge door hem gedaan, om den Jerusalemschen tempel te herbouwen, en van derzelver wonderbaare teleurstellinge, spreekt de Schryver alleen verhaalswyze, zonder zich uit te laaten, of men derzelver mislukking aan eene wonderdaadige tusschenkomst der Voorzienigheid, dan aan natuurlyke oorzaaken, hebbe toe te schryven. Ook duldde de natuur van zyn werk niet, dat hy hierover uitweidde. De twee volgende Hoofdstukken behelzen de Geschiedenis van Rome, tot op den dood van theodosius, wiens deugden en goede hoedanigheden door den Heere roustan, zo wel als zyne misslagen en gebreken, onpartydig voorgedragen worden. Het eenëntwintigste bevat weder den staat der Kerke en der Geleerdheid, in de vierde Eeuwe. De Christenen waren toen reeds deerlyk verbasterd van de eerste eenvondigheid, zo wel in Leere als in Zeden. Veele bygeloovigheden wonnen meer en meer veld. De Bisschoppen van Rome begonnen zich een veel grooter gezach aan te maatigen dan te vooren, doch werden nog geenzins beschouwd als hoofden der algemeene Kerke, en het gebeurde met liberius, die, na eerst geweigerd te hebben de belydenis van Nicaea te verlaaten, naderhand die der Ariaanen ondertekende, en athanasius veroordeelde, is eene verschrikkelyke tegenwerping tegen de Pauslyke onfeilbaarheid. Met het Vyfde Deel wordt de Geschiedenis meer zamengesteld, terwyl met den val des Westerschen Keizerryks, verscheidene landen, welke tot hetzelve behoorden, zo veele onafhanglyke Staaten werden. De Schryver is daardoor genoodzaakt in onderscheidene Hoofdstukken, nu van het eene dan van het andere Land, by afwisseling, te spreeken; en dit maakt het geeven van een geregeld uittreksel genoegzaam ondoenlyk, indien men niet het Werk zelve ten grooten deele wil afschryven. In het tweeëntwintigste Hoofdstuk, spreekende van den ondergang des Ryks, zegt de Heer roustan, ‘Voornaame Schryvers hebben aan Constantinus den grooten ten laste gelegd, dat hy door de bouwing van Constantinopolen, meer dan iemand anders, den weg tot deeze groote omwenteling gebaand heeft. Deeze Stad, zeggen zy, was by uitneemendheid schoon geleegen voor den koophandel, maar Rome, 't welk de zee tot gragten, en de Appennynsche en Alpische gebergten tot wallen en bolwerken | |
[pagina 473]
| |
had, was eene verzameling en opeenstapeling van sterkten, welke men te vergeefsch elders zoude zoeken, en welker verzwakking men zorgvuldig had behooren te vermyden. Constantinus verzwakte dezelve evenwel aanmerkelyk, toen hy, na zyn vertrek naar zyne nieuwe hoofdstad, de grooten van het ryk derwaards lokte, en met hun hunne slaaven, dat is te zeggen, byna het geheele volk. - Deeze beschuldiging behelst veel waarheid, maar zy is ook zeer vergroot. De ontvolking, welke Rome en Italie ondergingen, door het verhuizen van eenof twee maal honderd duizend inwoonders naar Constantinopolen, was een voorbygaand kwaad, 't welk door eene verstandige regeering en goede zeeden wel te herstellen zou geweest zyn. De tweede Punische oorlog had wel zwaardere slagen aan de republiek toegebragt, en ondertusschen was die oorlog naauwlyks ten einde, of de republiek deed alle de throonen van de opvolgers van Alexander beeven. De waare en groote oorzaak van het verval van het ryk moet derhalven alleen in het despotismus gezogt worden, 't welk alles vernedert, alles vermindert, 't welk de landeryen door de gestrengheid der belastingen ontvolkt, de steeden door verwyfdheid en vermaaken verzwakt, en den invloed van haare weelde tot in de legerplaatzen toe doet doordringenGa naar voetnoot(*). De uitgebreidheid van het ryk, kundige veldoversten, zwakheid van de vyanden, onderlinge tweedragt onder dezelve, en andere toevallige oorzaaken, konden wel min of meer de voortduuring van dat ryk eenigen tyd staande houden, maar het ryk had niet te min het keen van haaren ondergang in haaren boezem, en 'er was maar een oogenblik noodig, om dat keen te doen uitspruitenGa naar voetnoot(†).’ De drie eerste Hoofdstukken, van dit Deel, behelzen dus de Geschiedenis van Rome tot op den val van het Westersche Keizerryk en het vierde (of vyfentwintigste) die van het Oostersche Keizerryk, Italie, Gallie en Africa, tot aan het einde der vyfde Eeuwe; het zesentwintigste die van Groot-Britannie en Gallie of Vrankryk, waarin de aankomst der | |
[pagina 474]
| |
Saxen (of, gelyk zy door den Vertaaler genoemd worden Saxonen) in Engeland, en de zogenaamde bekeering van den woesten clovis, voorkomen: terwyl het zevenentwintigste van den staat der Kerke en der Geleerdheid handelt. Dit laatste is bykans niet anders dan een verhaal van scheuringen, verketteringen, vervolgingen, geestelyke heerschzucht en bygeloovigheid. De zesde Eeuw bevat acht Hoofdstukken, van het achtentwintigste tot het vyfendertigste, waar van de zes eerste de lotgevallen van het Oostersche Keizerryk behelzen, met tusschenmenginge van die van andere Landen, welke tot hetzelve eenige betrekking hadden van onderhoorigheid, afval, heroveringe of oorlog. Hierin vinden wy de daaden van den beroemden belisarius, wiens dapperheid en deugd voor eenigen tyd den ouden roem der Romeinen deed herleeven, gelyk ook de loflyke bedryven van verscheidene Gothische Koningen in Italie, en dit tydperk wordt besloten met het treurige einde van den deugdzaamen Keizer mauritius. Een akeliger tooneel wordt in het vierendertigste Hoofdstuk geopend met de Geschiedenis der Frankische Vorsten in Gallie, en der Saxen in Groot-Britannie. Het slot is, naar gewoonte, de staat van Kerk en Geleerdheid. Vier Hoofdstukken behelzen de Geschiedenis der zevende Eeuwe, van welke twee aan het Oostersche Keizerryk en Arabie, een aan Vrankryk en Groot-Britannie, en een aan de Kerke en Geleerdheid zyn toegewyd. In het eerste geeft de Schryver een kort verslag van mahomed, en deszelfs Godsdienst, in het laatste verhaalt hy hoe Paus bonifacius van den dwingeland phocas den titul van algemeenen Bisschop verkreeg, welken een zyner voorzaaten gregorius de 1 in den Bisschop van Constantinopolen weinige jaaren vroeger had afgekeurd. De achtste eeuw wordt in drie Hoofdstukken afgehandeld. De Geschiedenis der Franken en Longobarden worden hier weder by die des Oosterschen Keizerryks gevoegd, en van Engeland slechts met weinige woorden gesproken. Het voornaamste, dat hierin voorkomt, zyn de voortgangen der Saraceenen tegen het Oostersche Keizerryk, de inval der Mooren in Spanje, het einde van den stam der Merovingische Koningen in Frankryk, de wederoprichting van het Westersche Keizerryk, door karel den grooten, de vernietiging van het Ryk der Longobarden in Italie, het geschil over den Beeldendienst, en de diepe onkunde deezer | |
[pagina 475]
| |
Eeuwe, in weerwil der poogingen van karel den grooten. Het eerste Hoofdstuk der negende Eeuwe, of (het drieënveertigste) loopt over de Geschiedenis van het Oostersche Keizerryk en van Arabie, en behelst ten deele de veroveringen der Saraceenen, ten deele de scheuring van het Ryk der Califs. Het volgende geeft een verhaal van de verdeeldheden in het Westersche Keizerryk onder karel's nakomelingen, en van de invallen der Noormannen tot op karel den eenvoudigen: het derde handelt van Groot-Britannie en Spanje. In het eerstgemelde Ryk muntte grootlyks uit Koning alfred, welke eerst voor de Deenen moetende vluchten, naderhand middel vond om niet alleen deeze stroopers te verjaagen, maar ook zyn Ryk tot eenen staat van voorspoed, bloei en veiligheid te brengen, welken men te vooren nimmer in hetzelve beleefd had. In Spanje begonnen de Christenen weder groote voordeelen op de Mooren te behaalen, en stichtten de Koningryken Leon en Navarre. - De scheuring tusschen de Grieksche en Latynsche Kerken, welke nog heden duurt, begon in deeze Eeuwe, in welke ook de fabel van Pausin joanna, en veele ergernissen door de Roomsche Pausen gegeven, nevens de redelyker gevoelens en deugdzaamer handelingen van verscheidene andere Bisschoppen, in het byzonder van den beroemden claudius taurivensis voorkomen, welke de Schryver meldt in het laatste Hoofdstuk. Het zesde Deel deezes Werks begint met het zevenënveertigste Hoofdstuk, en dit behelst, in acht bladzyden, eene schets van de lotgevallen des Griekschen Keizerryks in de tiende en elfde Eeuwen. De Vorsten, welken geduurende dit tydperk regeerden, waren meestal, of uit hoofde van hun character dien rang onwaardig, of bezaten de noodige bekwaamheid niet, om het Ryk uit zynen vervallen toestand te redden en te herstellen. - Het volgende Hoofdstuk handelt over Vrankryk, Duitschland en Italie, in de tiende Eeuwe. In het begin van hetzelve wordt het akeligste tooneel voorgesteld van de zeden dier Eeuwen, ‘welke,’ gelyk de Schryver aanmerkt, ‘bekend zyn onder den naam van de eeuwen van yzer en leem, en die waarlyk aan het westen ten verwyt verstrekken.’Ga naar voetnoot(*) Het begin en het einde deezer Eeuwe waren aanmerkenswaardig. In het begin werd de Keizerlyke kroon | |
[pagina 476]
| |
ontnomen aan de nakomelingen van karel den grooten, en door de Duitschers gegeeven aan conradus, den Hertog van Frankenland, welke, gelyk ook zyne opvolgers, tot aan het einde der Eeuwe, den luister des Ryks en hun gezach te Rome wisten te handhaaven, waarvan de Geschiedenis der othoos vooral tot een voorbeeld strekt. Omtrent het laatste van dit tydperk verloor zelfs de Carlovingische stam de Kroon van Frankryk, welke overging op hugo capet - Engeland en Spanje, gelyk ook de Kerk, leveren ons geene byzondere stof in dit tydperk, en Geleerdheid was er niet; welke daarom ook door den Schryver niet genoemd wordt. In de elfde Eeuwe viel de zo beruchte twist voor, over het stuk van de Inhuldigingen der Bisschoppen, in welken het Keizerlyke gezach zo deerlyk door de heerschzucht der Pausen besnoeid werd, vooral door gregorius den VII. Dan de wyze, op welke hy den ongelukkigen hendrik den IV behandelde, en hoe deeze rampzalige Vorst door zynen ontaarten zoon beoorlogd en ontthroond werd, kan men leezen in het eenenvyftigste Hoofdstuk; en in het daarop volgende de stichting van het Ryk der beide Sicilien door de Noormannen, de verovering van Engeland door willem, Hertoge van Normandie, en den voorspoed der Christenen tegen de Mooren in Spanje. - In deeze Eeuwe begonnen ook de Kruisvaarten tegen de ongeloovige bezitters van Palaestina. Een groot gedeelte van het zogenoemde heilige Land, en daaronder Jerusalem, werd veroverd, en tot een Koningryk gemaakt. Dit werk sleepte eene menigte volks en schatten uit Europa, maar baande tevens den wech tot vermeerdering van den Koophandel, bloei en magt der steden, tot vermindering van de willekeurige heerschappy der groote Vasallen, en tot de vernietiging van het lyfcigenschap in veele gedeelten van Europa. - De scheuring, tusschen de Grieksche en Latynsche Kerken, werd in deeze Eeuwe volkomen, en wat in het Westen tegen het gezach der Geestelyken, of de leer der Transubstantiatie, dorst verzetten, was ongelukkig, zo als berengarius ondervond. Vier Hoofdstukken, beginnende met het vyfentwintigste bevatten de Twaalfde Eeuw. In het eerste derzelve vinden wy de Geschiedenis van het Keizerryk en van Italie. Een voornaam gedeelte daarvan wordt beslagen door de twisten tusschen de Keizers en de Pausen. Maar hetzelfde tydperk zag in Italie verscheidene steden zich in vryheid stellen. | |
[pagina 477]
| |
‘Genua en Pisa hadden reeds in de voorige Eeuw begonnen, Sienna, Florence, Boulogne, Pavia en Milaan, volgden in deeze eeuw.’Ga naar voetnoot(*) In Frankryk, Duitschland en Engeland werden ook aan verscheidene Steden aanzienlyke voorrechten geschonken door Vorsten, welken zich van dit middel bedienden, om de uitbundige magt van den grooten Adel te beteugelen. Het eerstgemelde Ryk leed een geweldig nadeel door de Echtscheiding van lodewyk den VII, wiens verstoten Gemaalin de aanzienlyke Vorstendommen Guienne en Poitou overbragt in het geslacht der Koningen van Engeland. En dit Ryk werd in het laatste gedeelte deezer Eeuwe geschokt door de oproerigheden van den befaamden becket, welke, tot loon van zyne ongehoorzaamhoid aan zynen wettigen Vorst, door het Roomsche Hof onder het getal der Heiligen werd geplaatst. - In het Oosten liepen de zaaken der Christenen achteruit. De Grieksche Keizers waren, niet zonder reden, ongerust over de oogmerken der Kruisvaarderen, stremden derzelver onderneemingen meer dan zy ze begunstigden, en Jerusalem viel, met geheel Palaestina, den Mahometaanen in handen. - De Kerk zag in deeze Eeuw eenige nieuwe Alonnikenorden te voorschyn komen, maar ook de leer der Waldensen en Albigensen zich verzetten tegen veele dwaalingen. De wederlegging, met welke men deezen verwaardigde, was vervolging en de brandstapel. Ook is deeze Eeuw beroemd door het wedervinden der lang verloren Pandecten van justinianus, het geen vervolgens eenen zo grooten invloed had op de rechtsgeleerdheid van Europa. In de dertiende Eeuwe werdt het Duitsche Ryk geschokt door binnenlandsche oorlogen tusschen verscheidene mededingers na de Keizerlyke waardigheid. Het Swabische Huis stierf uit, en rudolf, Graaf van Habsburg, leide de eerste grondslagen tot de grootheid van het Huis van Oostenryk. ‘Het Anseatisch verbond begon in dien zelfden tyd, ter verdeediging van den Koophandel en de veiligheid der zee. Lubeck begon het zelve met de Steden uit haare nabuurschap. Weldra telde men in dat bondgenootschap tagtig bloeyende Steden.’Ga naar voetnoot(†) - In Engeland speelde Koning jan de verachtelyke rol van zich tot eenen leenman van den Roomschen stoel te verklaaren, om met dies te onbepaalder dwingelandye over zyne onderdaanen te kunnen heerschen, het geen hem nogthans mislukte, en zelfs aanlei- | |
[pagina 478]
| |
ding gaf tot de invoering van het groote Charter, den grondslag der Engelsche vryheid. Eduard de I veroverde Schotland en het Prinsdom Wales, maar onteerde zyne overwinning door de afgryzelykste wreedheid in het ter dood brengen der Wallische Barden of Dichters, welken den moed des volks aanvuurden door het zingen van de heldendaaden hunner vooroaderen. Onder zyne regeering begonnen ook de Gemeenten hunne afgevaardigden tot het Parlement te zenden, en allengskens dat gezach te verkrygen, het geen van zo grooten invloed is op den staat der Engelsche regeeringe. In Frankryk dorst philips de IV zich verzetten, en met goeden uitslag tegen de aanmaatigingen van bonifacius den VIII. - In het Oosten keerden de Kruisvaarders hunne wapenen tegen de Grieksche Keizers, in plaatze van tegen de Mahometaanen te stryden, en veroverden Constantinopolen, maar verlooren het weder zo wel als alles, wat hun nog in Palaestina was overgebleeven. - In de Kerke worden nu kruisvaarten gehouden tegen de Albigensen: de verschrikkelyke Inquisitie kreeg haaren oorsprong; de Leer der Transubstantiatie werd gevestigd; het leezen van den Bybel in de gewoone taale verboden; de Jubileën ingevoerd; het huisje van Loretto gesticht. Maar in dezelfde Eeuwe werden etlyke nieuwe Schoolen en Academien opgericht, het kompas en het buskruid uitgevonden, en de wech gebaand tot het doen herleeven der wetenschappen: waartoe de beroemde roger bacon meer dan iemand anders toebragt. - Deeze is wederom de inhoud van vier Hoofdstukken. Van de twee volgende Eeuwen, welke te zamen elf Hoofdstukken beslaan, kunnen wy geen geregeld uittreksel geeven. De Gebeurtenissen volgen in dezelve zo kort op elkander, en worden door den Heere roustan zo beknopt voorgedragen, dat wy ons genoodzaakt vinden alleenlyk eenige der voornaamste gevallen aan te stippen. De veertiende Eeuw zag het Zwitsersch Bondgenootschap geboren worden, en eene handvol van vryheidlievende mannen alle poogingen van het reeds magtige Huis van Oostenryk te leur stellen. - Bloedige oorlogen werden gevoerd tusschen de Koningen van Frankryk en van Engeland, welke voor beide hoogstnadeelig, maar voor het eerste Ryk bykans doodelyk, waren. - De Turken bragten het Grieksche Keizerryk op het punt van zynen ondergang, en zouden het, waarschynelyk, vernietigd hebben, indien zy niet eerst door tamerlan, naderhand door huniades en scanderbeg gestuit waren in den loop hunner overwinningen. - In het midden der vyftien- | |
[pagina 479]
| |
de Eeuwe werd Constantinopolen eindelyk door hun veroverd, en zy maakten zich vervolgens meester van het overschot des Oosterschen Ryks. - De Engelschen werden, wanneer zy waanden bykans Frankryk te onder gebragt te hebben, verdreven door karel den VII, geholpen door de beroemde maagd van Orleans. Engeland was vervolgens een tooneel van binnenlandsche onlusten en oorlogen, verzeld van gruwelyke moorderyen, welke eerst eindigden, na dat hendrik de VII, door zyn huwelyk met de Dochter van eduard den IV, de Huizen van York en Landcaster vereenigd had. - In Frankryk leide lodewyk de XI de grondslagen van die willekeurige heerschappye, welke tot zo onlangs heeft voortgeduurd. - In het laatste Hoofdstuk, op één na, geeft de Schryver eene vry uitvoerige beschryving (in evenredigheid van het overige van zyn Werk) van de heillooze Inquisitie, spreekt verder van de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop, en van America; en in het laatste, behalven andere zaaken, de Kerk en Geleerdheid betreffende, van de uitvindinge der drukpers, van welke hy de eer toekent aan den beroemden Haarlemmer laurens koster. By ons voorig uittreksel hebben wy reeds gewaagd van de verkeerde spellinge van sommige eigennaamen. Wy zullen 'er hier daarom niet opzettelyk van spreeken, schoon wy er stof genoeg toe konden vinden. Maar ééne plaats kunnen wy niet onopgemerkt laaten voorbygaan. Op bladz. 376 van het VI Deel leezen wy, dat hendrik de V, nog Prins van Wales zynde, zich aan veele buitenspoorigheden schuldig maakte met eenige jonge losbollen, en wanneer ‘een van deezen gevat, en voor eenen Gasconjer rechter gesteld’ was, voor denzelven ging spreeken.Ga naar voetnoot(*) De Vertaaler schynt in het denkbeeld geweest te zyn, dat deeze rechter uit Gasconje geboortig, en misschien zyn naam onbekend, was. Maar de naam van den Rechter was cascoign. |
|