dat men nu 12 voor de duizenden behoudt. Nu trekt men agt van 12 blyft 4. En 1 van 4 rest 3, die nu onder de tweede letter der duizenden geplaatst wordt, en met de volgende 6, nu 36 voor de honderden maakt. Wanneer men van deze 36, weder de ry langs, eerst 1, dan 9 enz. aftrekt, zal de rest ook 3 zyn, die onder de 6 geplaatst wordt, maakende dus 31 tienheden. Begint men nu met de reeks der Tienheden, of met de 2, enz, op de geleerde wyze af te trekken, zo als men anders optrekt, dat is het getal telkens zo veel verminderende, als men het in de optelling zoude vermeerderen, dan zal de rest van deze 31 aan het einde van de reeks der tienheden 2 zyn: welke men onder de 1 plaatst; en dus nog 23 eenheden overhoud, die even als voorgaande afgetrokken 2 guldens overlaaten.
Deeze 2 guldens zyn 40 stuivers, gevolglyk 4 tienheden, daar 1 uit de uitkomst by gedaan, is 5. Eén van 5 blyft 4, en één van vier, drie. Die 3 gesteld voor de Eenheden der stuivers maakt 37. Deeze nu als de voorgaande afgetrokken, blyft 2 over, zynde deeze 2 stuivers 32 penningen, maakende met de 4 penningen die 'er stonden, 36.
Nu begint men weder van onderen opgaande af te trekken. Dus 2 van 36 blyft 34. Zes van 34 blyft 28. Vier van 28 rest 24. Vier van 24 blyft 20. Twee van 20 blyft 18. Zes van 18 rest 12. Vier van 12 rest 8, en agt van 8 blyft niets. - Dus, de optelling is goed: het is volstrekt zeker, dat de reeks der getallen, in dit voorbeeld, uitmaakt ƒ 22613:17:4.
De Schryver geeft vervolgens nog verscheidene voorbeelden, zo van goed als kwalyk opgetrokkene sommen, in heele, gebroken en ook in Decimale getallen; en bewyst in deeze allen de gegrondheid en de gemaklykheid van zynen Regel.
Het laatste woord zal mogelyk meer tegenstand by sommigen ontmoeten, dan het eerste, en wel omdat de aftrekking gemeenlyk niet zo vlug gaat, als de optelling; doch beneemt niets aan de uitvinding, nadien de Deeling ook niet zo vlug gaat als de vermenigvuldiging, schoon de eerste een proef op de laatste is. Mogelyk zou men, gewoon aan deeze Proef op de Additie zynde, door het meermaalen aftrekken, er handiger in worden; zo dat men byna zo ras aftrekken zou als optrekken. Doch al ware dit zo niet, gelooven wy toch, met den uitvinder: dat men nimmer eene Proef op het optellen te wagten hebbe, welke, in volstrekte zekerheid en in gemaklykheid, deeze zal overtreffen.