| |
Vervolg op M.N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig- en Konst. Woordenboek, door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Negende Stuk. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam by J. Yntema, 1790. In gr. Quarto.
Het geen we meermaals nopens de uitvoering van dit Werk gezegd hebben, is tot dit Stuk, niet minder dan tot één der voorgaanden, betrekkelyk, daar het verscheiden Artykels van de voorige uitgave nader opheldert, en 'er eene reeks van nieuwe opmerkingen over veelerleie onderwerpen byvoegt. Zo vinden we hier, ten voorbeelde, by de waarneemingen omtrent het Hooi vroeger medegedeeld, eenige navorschingen aangevoerd die haare leerzaame nuttigheid hebben. - Men brengt ons onder het oog de nadeelige gewoonte van het Hooi, onder het zelfde dak, met de wooning van den Landman te brengen, dat veelal by de Hollandsche, Friesche en Groninger Boeren plaats heeft, en grootendeels aan eene verregaande zindelykheid toe te schryven is. Een Geldersch en Overysselsch Landman, min keurig daaromtrent, bouwt, integendeel, zyn Hooiberg afzonderlyk van zyne wooning; waardoor hy, schoon zyn Erf niet zo zindelyk blyve, zyne gezondheid bevoordeelt; welk laatste van meer waardy dan het eerste is. - Vervolgens brengt men etlyke aanmerkingen te berde over de beste wyze van Hooi in te zamelen, en 't geen daaromtrent, zo ter voorkominge van gevaar, als ten meesten nutte van het Vee, bovenal in agt genomen behoort te worden. - Laatstlyk heeft men 'er nog bygevoegd de waarneemingen van den Heer jean sennebier, over de ontbranding der Gewassen, en bovenal van opeen gehoopt Hooi; die wy, als een opmerkenswaardig verschynzel nagaande, en niet wel ingekort kunnende worden, geheel zullen overneemen.
| |
| |
‘Het verschynzel, zegt hy, dat Gewassen in een groote hoeveelheid, eer zy droog zyn, op een gehoopt, als van zelve in brand vliegen, is verbaazend. Boerhaave spreekt 'er van in zyne Chimie, als hy over het voedzel des vuurs handelt. Musschenbroek roert het in zyn Natuurkunde even aan; maar noch den een noch den anderen heeft 'er op gedacht om de oirzaak op te speuren van een verschynzel, zo geschikt om de aandacht van eenen Natuurkundigen te vestigen, door 't verwonderlyke, 't geen zich opdoet in de omstandigheden, en de schaadelyke uitwerkzels daar door somwylen veroirzaakt. Het vuur komt voor uit den schoot der vogtigheid; de verslindende vlam verteert het lighaam, 't welk dezelve voortbracht, en dreigt alles, wat 'er om heen is, in 't verderf in te wikkelen.
Welk is de oirzaak van dien brand? - Welke zyn de hulpmiddelen daar tegen? - Ik onderneem het niet deeze vraagen te beantwoorden: het is bykans onmooglyk beslissende proeven op dit stuk te doen. Ik zal 'er alleen eenige gedachten, die misschien zeer aanneemelyk zullen wezen, over opgeeven. - Wanneer men eene proeve voorstelt, welke tot heil der Menschen kan strekken, door hun te behoeden tegen een verschriklyken brand, mag men toegeevenheid verwagten; het berispen zelfs braveeren, en van zyne eigen liefde eene offerhande doen aan de zugt tot het algemeene welzyn.
Het droogst ingezameld Hooi ondergaat in de Hooibergen eene gisting, welke zich ontdekt door eene bevige hitte, eene sterke reuk, eene zeer merkbaare vogtigheid, en eene uitwaasseming van vaste lucht, veelal voortgebracht door den eersten trap van gisting. De ondervinding wyst ten minsten uit, dat men dan, met de bloote hand, altoos de inwendige hitte van een Hooihoop niet kan veelen; dat men last in 't hoofd krygt, wanneer men dan lang in de stallen blyft; dat men veel moeilyker adem haalt, dan in de vrye lucht; dat een brandend vuur met het bloed door de aderen loopt; dat men ras overdekt is van een overvloedig zweet; en dat men, eindelyk, bykans alle de uitwerkzels voelt, die smeulende doove koolen veroirzaaken by lieden aan derzelver uitdamping blootgesteld, als men door een voorzichtig weggaan zulks niet voorkomt.
Maar, indien de Gewassen in eene groote menigte opééngehoopt worden, alvoorens zy droog zyn, wordt men zeer ras de voorbeschreevene uitwerkzels gewaar: dan ver- | |
| |
volgens vermeerdert de hitte, een waterachtige en phlogistique damp verheft zich, vergezeld van stank, en, naar dat de onistandigheden zyn, barst 'er eene geweldige vlam uit, die deeze overblyfzels der verrottinge schynt te ontvlugten.
De gisting is de oirzaak van de ontbinding der Gewassen; doch de deelen, waar uit ze bestaan, zich ontbindende, vormen welhaast nieuwe samengestelde lighaamen. In het begin der gistinge is de ontbinding niet volkomen, 'er vliegt eene vlugge damp uit de vaste lucht, die een zout uitwaassemend gedeelte is: maar het phlogiston blyft nog veréénigd met een groot gedeelte van de stoffe der Gewassen: deeze hoopt zich op een, en is 'er, zonder dezelve te verlaaten, min vast aan gehegt. De vaste lucht wordt het kenmerk van de geestachtige gisting; het phlogiston blyft in het mengzel, en brengt een weinig warmte voort. - Indien de ontbinding der deelen in de Gewassen toeneemt, vermeerdert de hitte, het phlogiston wordt eenigzins losser; het ontvliegt, en besmet de lucht waar het doorgaat, verminderd derzelver veerkragt op eene aanmerkelyke wyze, en noet een phlogistique lucht gebooren worden; dit is het kenmerk van de zuure gisting, die alle de verbindtenissen der hoofdstoffen verbreekt en in vryheid stelt, om zich op zulk eene wyze, als het haar behaagt, te vereenigen, door eene zeer groote hitte; het phlogiston breekt in grooten overvloed uit, het voegt zich by de zuuren en zouten, die uitdampen, en vormt de ontbrandbaare lucht, of eene lucht, zeer met phlogiston opgevuld, 't welk het einde is van de rottende gisting. - Zulks moet op de volgende wyze toegaan. - In de geestachtige gisting paart zich het phlogiston, voor het grootste gedeelte, met de gemengde stoffe; het uitwaassemend gedeelte moet gevolglyk weinig phlogiston in hebben, gelyk de vaste lucht. - In de zuure gisting, scheidt het phlogiston, zich verbergende om het zuur te maaken, van de deelen, waar mede het vereenigd was; als dan dampt 'er eene zekere hoeveelheid uit, die de phlogistique lucht vormt. - Eindelyk,
wanneer alle phlogiston los raakt, heeft men een met phlogiston opgevulde lucht, de ontbrandbaare lucht, en met deeze de verrotting.
Indien men de Gewassen aan het vuur blootstelt, de luchten 'er uitkomende ontvangt, en het vuur allengskens aanstookt, krygt men eerst vaste lucht, vervolgens gephlogisteerde lucht, en eindelyk de ontbrandbaare lucht: dit
| |
| |
bewyst dat de natuur deezer luchten betrekking hebbe, tot de maat van de ombinding der Gewassen, die dezelve opleveren.
Men begrypt ligt de oirzaak van de hitte, welke men gevoelt, als men vogtige Gewassen, eenigen tyd geleden, opééngehoopt, aanraakt. De ondervinding leeraart, dat de vereeniging der zuuren met het phlogiston altoos eene warmte verwekt, welker sterkte geëvenredigd is aan de zuiverheid en hoeveelheid der zuuren, en van het phlogiston, die zich vereenigen. Men ziet ook dat de hitte toeneemt in de gistende Gewassen, met de ontbinding hunner deelen, die, hunne eigene hoedaanigheden aanneemende, dezelve brengt in den staat, waar in wy ze bevinden in onze stookhuizen, en dezelfde uitwerkzels doet voortbrengen.
De ontvlamming der Gewassen kan in deeze omstandigheden, of van zelve, of by toeval, ontstaan. - Zou men dit, in het eerste geval, niet kunnen ophelderen, door de vereeniging der zuuren, met de oliën, 't zy ligter of zwaarder, gelyk gebeurt, wanneer men geest van vitriool met eenige olie vermengt? Zou 'er zich geene soort van pyrophore of phosphorus, of liever een salpeter, indien geen zwavelachtige stoffe, vormen, die by eene maatige warmte in den brand vliegt, of zelfs, gelyk eenige dier mengzelen, door het aanraaken der lucht? De Gewassen verschaffen de stoffen van deeze onderscheide mengzels. In de algemeene vlugtigwording van alse hunne deelen, begrypt men de mooglykheid van de samenstelling der opgenoemde stoffen, en bygevolge die van 't uitwerkzel, 't geen ik tracht op te lossen.
Wanneer wy de lighaamen, die de gisting ondergaan hebben, onderzoeken, zien wy dat ze van kleur, geur en zefstandigheid, veranderd zyn, dat derzelver zwaarte veel is afgenomen, en als 'er eene volkomene rotting plaats gehad heeft, zyn de overblyfzels dier lighaamen niet meer vatbaar voor de verbranding, zy vormen eene foort van kalk die de groudslag der groeijing, en misschien het werk der groeijing zelve, is. Zy, die vogtig Hooi opsluiten, weeten dat het zwart wordt, een leelyken stank en slegten smaak krygt, als mede dat de Beesten het niet willen ecten.
Dewyl men, derhalven, in de Gewassen, zuuren, zouten, oliën, en brandende geesten, het phlogiston, vindt; dewyl deeze stoisen verminderen, of, dewyl eenige derzelven ontaarten, en, geduurende de gisting, verwynen; dewyl men weet dat de meeste op denzelfden tyd wegvlie- | |
| |
gen, of kunnen vluchtig worden, mogen wy redelyker wyze besluiten, dat de ontbinding der Gewassen eene stoffe doet gebooren worden, die dezelve omringt; hier uit kunnen mengzels ontslaan, die, op 't enkel aanraaken der lucht, in vlam vliegen.
Maar, schoon 'er zich eenige waarschynlykheden opdoen, voor deeze oirzaaken, schoon zy eene groote rol speelen, in verscheide omstandigheden, geloof ik, nogthans, dat men 'er altoos de ontoranding van vogtig opééngehoopt Hooi niet aan moet toeschryven. Dit toeval is niet algemeen; het gebeurt niet altoos wanneer men het Hooi, eer het droog is, inzamelt; men neemt het zelfs niet steeds waar, wanneer het Hooi bederft, zwart wordt, en verrot. Het blykt, derhalven, dat 'er de bykomst nodig is van eene uitwendige oirzaak; dus wordt, in 't algemeen, deeze ontbranding der vogtig verzamelde Gewassen, voortgebracht door de ontbrandbaare lucht, uit de Gewassen in dien staat voortgekomen, die dan ontsteekt door eenige byzondere oirzaak, en zonder deeze niet in brand zou vliegen.
Zie hier de gronden van myn gevoelen: - Voor eerst: men maakt ontvlambaare lucht door de ontbinding van yzer of eenig metaal in vitrioolzuur, en dit zuur met brandende geesten te mengen, of zelfs door de enkele vereeniging van dit zuur met phlogistique stoffen, of met phlogiston zelve; men maakt ontvlambaare lucht door het enkel kooken van Oliën, gelyk de Heer neret heeft waargenomen by het kooken van Terpentyn-Olie, en de Heer priestley als hy Olie van Olyven kookte. Priestley Tom. IV. p. 363. Journal de Physique, Tom. XIV. p. 139. De werking van het vuur op de Gewassen doet 'er de ontvlambaare lucht uitvliegen; doch deeze vortoont zich niet dan wanneer de zuuren beginnen vlugtig te worden, en de Oliën, die zich verheffen, dik genoeg zyn. Ik voeg 'er zelfs by, dat de ontvlambaare lucht voortkomt uit de ontbinding van yzer door zouten. - 't Is blykbaar dat alle deeze stoffen van ontbrandbaare lucht in de Gewassen zyn, en deeze de warmte, nodig om ze in beweeging te brengen, ondergaan kunnen. Ik besluit hier uit, dat myne veronderstelling ten minsten mooglvk is.
Ten tweeden. De Planten, die in moerassen verrotten, leveren eene ontvlambaare lucht uit. door den Heer volta daarin ontdekt. Indien men 's zomers eene genoegzaame hoeveelheid van Gewassen doet gisten, en onder water houdt om de ontbinding te verhaasten, is 'er een tydstip, waarop
| |
| |
men de luchtbellen, die zich op 't water vertoonen, kan aan brand steeken, en dit is juist het tydstip, wanneer de groene kleur der Gewassen verdwynt. De lucht, door kooken uit Oliën gehaald, heeft de meeste overeenkomst met de ontvlambaare lucht der moerassen. Eene soort van rook kondigt de ontbrandbaare lucht aan in de Gewassen, welke men verbrant; eindelyk, het Hooi, en bovenal het Na-Hooi, 't geen verrot in de Hooiklamp, verliest de groene kleur; waar uit volgt dat myne veronderstelling waarschynlyk is.
't Is zeker dat het regtstreeks bewys ontbreekt. Men heeft geene proeven genomen op de lucht in de Hooischuuren. Maar ook zeg ik, voor eerst, alleen, dat myn gevoelen waarschynlyk is, en ik acht die waarschynlykheid groot genoeg, om de Landlieden over te haalen, dat zy 'er eene beslissende proeve van neemen. Ik zou die aan anderen niet overlaaten, indien myne leevensomstandigheden gedoogden, dat ik op 't land woonde, en den Hooibouw kon nagaan. - Ten tweeden; alle jaaren en alle plaatzen zyn niet even geschikt tot die proeve. - Ten derden; 't is niet mooglyk dezelve in 't klein te neemen - Ten vierden; 't geen veel waarschynlykheids aan myne veronderstelling byzet, is, dat de lucht in de Hooischuuren, gelyk ik reeds aanmerkte, nadeelig is voor de ademhaaling.
Men kan niet twyffelen, of het rottend Hooi vormt ontbrandbaare dampen, door de stoffen, die zich ontwikkelen. En bespiegeling en waarneeming, beiden, leiden ons op, om te gelooven, dat 'er zich eerst vaste lucht, vervolgens gephlogisteerde lucht, en eindelyk ontvlambaare lucht, vertoont; doch men zou derzelver aart te weeten kunnen komen, met de lucht der Hooischuuren, op verscheide tyden, te onderzoeken, na dat men het Hooi heeft opgedaan, met salpeter-lucht, kalk-water en schoon-water. Maar om te ontdekken, of die lucht ontvlambaare lucht in hebbe, moest men op de wyze van den Heer volta te werk gaan; en dus de lucht der Hooischuur neemen op 't oogenblik als het Hooi het heetst is, en in 't bovenste gedeelte van de Hooiklamp, dewyl de ontvlambaare lucht ligter is dan die des Dampkrings; doch dewyl deeze lucht in de gemeene lucht kan zwerven, moest men het eerst beproeven door eene electrique vonk, vervolgens met 'er eenige bellen gedephlogisteerde lucht by te doen; indien dit niet gelukt, zou men allengskens by de lucht van de ontvlambaare lucht uit metaalen, welker hoeveelheid men wist, met gemeene lucht kunnen
| |
| |
mengen, tot dat de electrique vonk dezelve aanstak; als dan zou men, uit het verschil tusschen de menigte van bellen ontvlambaare metaallucht, gevoegd by die van den Hooiberg, nodig om te doen ontbranden, en de hoeveelheid van die zelfde lucht met gemeene lucht vermengd, nodig om die in brand te steeken, kunnen oirdeelen, hoe veel ontvlambaare lucht in die Hooischuur was.
Maar hoe ontsteekt die ontbrandbaare lucht? - Voor eerst, zy ontvlamt niet altoos, schoon het Hooi, dat dezelve voortbrengt, zeer vogtig is gewonnen: als dan heeft de ontvlambaare lucht zich verspreid, of vindt zich verzwolgen in eene groote hoeveelheid gemeene lucht, of de ontsteekende oirzaak van buiten ontbreekt. - Ten anderen; de ontvlambaare lucht wordt door de minste vlam ontstooken; een vonk, uit Zyden kouzen, uit een Mensch, uit een Dier, gehaald, is daar toe genoeg. 't Zou, derhalven, niet te bevreemden zyn, indien de zomerblikjes des nagts, of zwaarder blixemen, of zelfs de verheveling, onder den naam van verschietende Star bekend, de lucht, die uit de opening der Hooischuur voortkomt, aanstaken, en den brand verwekten. - - Eindelyk, kan het bybrengen van een ontstooken kaars dit uitwerkzel te wege brengen: voorts loopt dit minder gevaar in de Stallen, die onder de Hooibergen zyn; dewyl die ontvlambaare lucht uit eigen aart naar boven klimt.
Door welke middelen zal men best de heillooze uitwerkzels van het in brand vliegen deezer ontvlambaare lucht, in de Hooischuuren, voorkomen? - - Ik zie 'er slegts twee. Het eerste bestaat in alle de toegangen tot den Hooiberg zo wel te sluiten, dat de ontvlambaare lucht, door 't vogtig Hooi voortgebracht, 'er niet konne uitvliegen, dan op een tyd, wanneer men oirdeelde, geene ontbranding te vreezen te hebben. - Een tweede regtstreeks daar tegen overgesteld middel zou zyn, dat men aan de ontbrandbaare lucht alle mooglyke openingen verleende, ten einde zy kon ontvliegen, naar maate ze voortgebracht werd, en geen tyd hebben om zich in de Hooischuur opeen te hoopen; als dan zou de uitdampende ontvlambaare lucht in zulk eene menigte van gemeene lucht komen, dat ze haare ontvlambaarheid verloor; doch de lucht, die uit een Hooischuur alleen komt door de kleine openingen in het dak, krygt een te zeer belaadenen dampkring; welke in brand vliegt, zo ras 'er een vlamverwekkende oirzaak bykomt, en alles rondsom in het verderf inwikkelt. |
|