Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Tolerantie, door den Hooggeleerden Heer Hegewisch, Hoogleeraar op de Hooge School te Kiel. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam by P. den Hengst, 1790. In gr. octavo, 56 bladz.‘Myn oogmerk (zegt de Hoogleeraer Hegewisch,) in dit geschrift, is, gedeeltelyk de gevallen te ontwikkelen, in welke; gedeeltelyk de regelen volgens welke de Tolerantie of Verdraagzaamheid moet uitgeoeffend worden.’ Ter bereikinge van dit bedoelde, onderscheid hy de Tolerantie in vier soorten. ‘(1.) Die geene, welke elke Secte tegens alle anderen moet uitoeffenen. (2.) De Tolerantie van den Staat tegens de verscheiden Secten, in welke zyne Onderdaanen verdeeld zyn. (3.) Die, welke de eene partij tegens de andere moet in agt neemen, in gevalle 'er verschillende meenigen en oneenigheden over de oude Leer, de oude gebruiken en inrichtingen | |
[pagina 450]
| |
ontstaan mogten. En eindelyk (4.) de Tolerantie van den Staat tegens de andersdenkende medeleden eener party; het zy dezelve de heerschende zy of niet.’ Naer deze vier soorten is dit Stukje vierledig, en de Autheur legt het 'er op toe, om, by de beschouwing van iedere soort, te toonen, op welke gronden dezelve steant, en hoedanige regels daeromtrent in agt te nemen zyn. - 's Mans denkwyze over dit onderwerp, dat onder zo verschillende gedaenten voorkomt, zal in het ene geval aen dezen, en in het andere geval aen anderen, behagen; maer ze kan niet wel ene algemene goedkeuring erlangen, uit hoofde van de byzondere inzigten, waerdoor de verschillende partyen gedreven worden. Dan wat hiervan zy, hoe ver men ten dezen opzichte ook uit elkander loope, en hoe veel zwarigheids het tot nog in zich hebbe, ene algemene verdraegzaemheid te bewerken; men zal, tot welke party men moge behooren, hier verscheiden aenmerkingen nopens dit Stuk vinden, die men der nadere overdenkinge waerdig zal keuren, indien men niet geheel opzetlyk onverdraegzaem zy. - Van dien aert is, onder anderen, zyne laetste stelling, wegens de Tolerantie van den Staat, ten aanzien van verschillende Secten, in welke deszelfs Onderdaanen verdeeld zyn, die aldus luid. ‘De Staat moet by die classen van het Volk, die, door het bezit van meer goederen, voor eene betere opvoeding vatbaar zyn, de studie der wetenschappen en kennissen bevorderen, die den geest boven de vooroordeelen verheffen, die hem van het hartstogtlyk aankleeven van meeningen losmaken, en hem eene vaardigheid verschaffen, om elk stelzel met eene koele onpartydigheid van alle zyden te onderzoeken. Daardoor zal de geest van verdraagzaamheid by de hoofden der verscheiden Partyen gebooren worden, en dezelve zal zig allengskens ook over de andere medeleden verbreiden. Misschien zal meenig een denken, dat deeze stelling geheel anders had moeten luiden. De Staat, zullen veele beweeren, moet poogingen doen, om allengskens éénheid van Godsdienst te bewerken. Dan dit is ongegrond. Wat zal den Staat daartoe beweegen? Zyn belang by den Godsdienst is geen ander, dan dat dezelve tot de vorming van goede burgers iets bydraage. Maar wanneer nu elke Godsdienst of secte in den lande zulks doet: waarom zoude hy met deeze goede uitwerking niet te vreeden zyn? Waarom zoude hy het waagen om dezelve te verliezen, daardoor | |
[pagina 451]
| |
dat hy de geruststelling, die elk een in zyn eigen Godsdienst vind, de Overtuiging, waardoor elke Religie haaren bekenner tot een goed burger maakt, stoorde? Want hy moet eerst deeze geruststelling en overtuiging stooren, eer hy de Onderdaanen kan overreeden, om beide in een anderen Godsdienst te zoeken. De Staat moge hierin schielyk of langzaam te werk gaan; zoo stoort hy toch altoos het goede, het geen reeds aanweezig is, en hy kan het niet weeten, of het betere, waarna hy haakt, ooit volgen zal.Ga naar voetnoot(*) Een wyze Staat onderneemt dus niets, het geen, | |
[pagina 452]
| |
volgens de natuur der zaak, ten uiterste zwaar en bedenklyk is. Maar te gelyk leert hem de geschiedenis, de ondervinding van alle eeuwen leert hem, dat, alwaar verscheidene religiepartyen in een en het zelfde land neffends elkander gevestigd zyn, zeer ligt oneenigheden en onderlinge haat onder dezelve ontstaan; indien de voornaamste classen des volks niet ten minste tot eene edele en duidelyke denkwyze gevormd worden. Daarom eischt de wyze staatkunde, dat zy alle weetenschappen bevordere, die zulk eene manier van denken kunnen verbreiden. Want zonder dezelve kan de verscheidenheid der secten eene bronader van veele onheilen worden, en de rust des lands verstooren.’ |
|