zingen, die inzonderheid den Leermeester en de Scholieren betreffen. - 's Mans opmerkingen zyn over 't geheel vry wel ingerigt, om voor de beoefening der Muzyk van nuttigheid te zyn; en, kon men, zo in de schoolen als in huislyke onderwyzingen, 't zo ver brengen, dat 'er, en by Meesters en by Leerlingen, meer werks gemaekt werd, van ene regelmatige beoefening der Muzyk, zo zou men ongetwyfeld ons Kerkgezang, trapswyze, weldra merkbaer kunnen verbeteren. En wanneer dit stand begon te grypen, zou het misschien tyd worden, om, met betrekking tot ons Kerkgezang, te denken, op de vervulling van 't geen ons, naer des Autheurs gedachten, boven al schynt te ontbreken, waeromtrent hy zich ten slot aldus uitdrukt.
‘Ons ontbreekt, onder anderen, 1. goede exempels in de zangkonst; 2. dat de oude melodien van gaudimel, in behoorlyke orde gebragt, en met eene nieuwe harmonie voorzien worden; 3. geheele nieuwe vierstemmige Muziek op de nieuw berymde Psalmen; en 4. een zeker getal geestelyke liederen, die by byzondere gelegenheden, en by het verklaren van de kristelyke leere, kunnen gezongen worden, met goede vierstemmige Muziek.’