Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 397]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Geschiedenis der Israëliten voor de tyden van Jesus. Door J.J. Hess, Bedienaar des Goddelyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch overgezet. Achtste Deel. Te Amsterdam by d'Erven P. Meijer en G. Warnars, 1789. In gr. octavo, 478 bladz.Het voorgevallene, met en zedert den opstand van Absolom, in de latere jaren van Davids regering, benevens de geschiedenis van Salomos Ryksbestuur, is het onderwerp van dit achtste Deel, waer in de Eerwaerde Hess, volgens zyne gewoone schryfwyze, de gewigtigste voorvallen van dit tydvak, in hunnen zamenhang, oordeelkundig ontvouwt, met invlegting van bedenkingen over dezelven, die des Lezers opmerkzaemheid vorderen. Van dien aert zyn, om, uit vele anderen, een treffend stuk over te nemen, 's Mans gedachten over den denktrant van Koning Salomo in 't Godsdienstige, na dat die Vorst tot ene al te groote inschiklykheid, omtrent den Afgodsdienst, was overgeslagen. Zyn Eerwaerde behandelt dit onderwerp vry breedvoerig; dan zie hier het hoofdzaeklyke. Na ene voorafgaende aenmerking over den nadeeligen invloed der uitlandsche Vrouwen, op 's Vorsten hart en godsdienstigheid, leid de Autheur ons op, om te denken, dat Salomo echter zelve niet tot daedlyke afgodery vervallen is. Hy bleef, zo als men uit het beloop van 't voorgevallene schynt te moeten opmaken, een handhaver van den staetlyken dienst van Jehova; doch hy dulde tevens, dat de Afgodsdienst van tyd tot tyd openlyker ingevoerd wierd, en in zyn Ryk stand greep. ‘Ondertusschen,’ (gelyk de Eerwaerde Hess opmerkt,) ‘daar deeze zo verre gedrevene verdraagzaamheid, zelfs eene openlyke onverschilligheid onderstelt omtrent den dienst van Jehova, met uitsluiting van elken anderen dienst, die grondleer van Israëls staatsgesteldheid zo wel als Godsdienst; schynt hy zig waarlyk ook aan zekere gehegt- | |
[pagina 398]
| |
heid,Ga naar voetnoot(*) aan 't geen hy zo onbepaald toeliet, schuldig gemaakt te hebben. Zyne wysbegeerte, gelyk wy dezelve uit zyne schriften kennen, kan ons nopens deeze gehegtheid geen licht geven; naardien de reden van deeze toelating niet alleen in den invloed zyner gemaalinnen op hem, maar gedeeltelyk ook in zyne eigene staatkundige beginselen te zoeken is, volgens welke hy noodig oordeelde, ter bevorderinge van den koophandel, den vreemdelingen veelerlei vryheden, en vooral de ongestoorde oefening van hunnen godsdienst in zyn land te moeten toestaan. In zynen zogenoemden Prediker, zullen wy egter verscheidene trekken ontmoeten, die de geschiedenis van zyn hart, ook in opzigt tot deeze begunstiging der afgodery, ophelderen.’ - Tot dit denkbeeld, nopens den dienst van het boek Prediker, keert onze Autheur vervolgens, na het onwetlyke en schadelyke van dit toegevende gedrag van Salomo, zo berispelyk in hem, al spreke men dien Vorst vry van persoonlyke afgoderye, getoond te hebben. ‘Om,’ (dus vervolgt hy, ten dezen opzigte,) ‘Om nog beter uit de geschiedenis van zyn hart te verklaaren, hoe iemand, die zulk een yverig bevorderaar van den bouw des Tempels en den dienst van God geweest was, een voorstander en bevorderaar der afgodery heeft kunnen worden, moet men den loop van zyn hart nagaan, zo als hy denzelven in den zogenaamden Prediker zelf heeft aangeweezen.’ - Een Boek, dat men, naer 't oordeel van onzen Schryver, in te zien heeft, als behelzende ‘eene beschouwing van Salomo, van de geschiedenis van zyn leeven en hart, die hy by geene mogelykheid veel vroeger, dan tegen het eind zyner loopbaan, kan hebben opgesteld, na dat hy eenigermaate van de dwaalwegen, waarop pragt en wellust hem verleid hadden, weder te rug gekomen was.’ - Met dit denkbeeld doorloopt zyn Eerwaerde dit Boek, brengt een en ander stael uit het zelve te berde, en doet ons gadeslaen, hoe verre Salomo met zyne wysgeerte kwam. ‘Nooit’ (is zyne tael deswegens) ‘Nooit verschafte zy hem 't geen hy zogt, ofschoon zy hem onophoudelyk, | |
[pagina 399]
| |
eerst van het eene wysgeerige onderwerp tot het andere, daarna van het eene vermaak tot het andere, van daar weder te rug tot de weetenschappen dreef; ja hem nu niet meer de zeldzaamheden van het dieren- en plantenryk alleen, gelyk eertyds, maar den mensch zelven ter beschouwing aanbood. Maar juist dit onderzoeken van den mensch was thans veeleer een middel, om hem nog meer tot twyfeling en ongerustheid te vervoeren, dan om hem daarvan te verlossen. De mensch was voor hem een raadsel, onoploslyker dan eenig van die genen, welke Hiram of Abdemon, of de Koningin van Saba hem voorgesteld hadden. Hy wist niet, wat 'er van te maaken, dat 's menschen verordening en vatbaarheden dikwyls zo weinig met zyne lotgevallen overeenstemmen. Het opmerken van zo veele zigtbaare uitzonderingen van dien regel, dat wysheid van geluk agtervolgd wordt, knelde hem te meer, wanneer hy denzelven op zyne eigene omstandigheden toepaste. Zo veele navorschingen en poogingen naar geluk, - die niet alleen hemzelven geene rust des gemoeds aangebragt hadden, maar waarvan hy voorzag, dat zy door zynen onverstandigen opvolger gedeeltelyk niet gekend, gedeeltelyk misbruikt zouden worden. - 'Er zyn blyken voorhanden, dat hy zig van Rehabeam niet veel goeds beloofd heeft. ‘Aan den eenen kant vond hy door zynen onderzoeklust zo weinig, als door zyne onnoemlyke verspillingen tot vermaak, tydkortingen en pragtige werken, zyn verlangen naar geluk bevredigd: aan den anderen kant had hem dit alles slegts maar verder van zyns vaders en zyne eigene voorige godsdienstigheid verwyderd. Door zo ontelbaar veele voorwerpen van weetlust en nieuwsgierigheid, door zo veele vermaaklykheden, door welke zyn hart beurtelings geslingerd werd, was het zelve van het eenvoudige vaste geloof van David allengskens verder afgedwaald. En hoe had het anders kunnen zyn? Een gemoed, dat zig overgeeft aan alle de vervoeringen van eene dikwyls onbepaalde begeerte naar weetenschap en tydverkwisting, kan zig niet meer vast houden aan de groote voorwerpen van den godsdienst. De geschiedenis zyner natie zelf, zo vol van byzondere beschikkingen der voorzienigheid, had nu, by zo veele andere zaaken, die zig aan zyne nieuwsgierigheid en driften aanbooden, noch dat bekoorlyke, noch dat gewigtige meer, welke zy voor hem had ten tyde, toen hy, geheel in den geest der Theokratie, den tempel inwydde. De God van Israël, en deszelss wonderbaare beschikkingen, | |
[pagina 400]
| |
waren tegenwoordig niet meer de geliefde voorwerpen zyner overdenkingen, gelyk zy die van David geweest waren. Door de zo verre gedrevene pooging, om een geduurig afwisselend onderzoek, met geduurig afwisselende zinnelyke vermaaken, zo veel mogelyk te verbinden, verloor “het overdenken van des Heeren wet,” waarin David zo veel behaagen schepte, voor Salomo zyne bekoorlykheid, de oude godlyke geschiedenis zyns volks was voor hem niet meer, 't geen zy voor dien waarlyk geloovigen Israëliet geweest was. Hy behield in zyn hart nog wel veele waardige gedagten aangaande God en deszelfs voorzienigheid; doch aan den anderen kant wist hy, naardien hy de geschiedkundige Godsverdeediging uit het oog verloor, geen raad tot het uit den weg ruimen der zwaarigheden, die de schynbaare wanorde en zo menige vrugtlooze pooging, om gerustheid des gemoeds te verkrygen, verwekt hadden. Om deeze reden ontmoet men, zelfs in het boek de Prediker, geschreeven, na dat hy weder van zyne geestbedwelming bekomen was, wel nog altoos godsdienst, maar niet meer dien, uit den geest van Israëls geschiedenis en wet afgeleiden godsdienst van David. 't Is een meer wysgeerige godsdienst, die zig (gelyk men uit het laatste hoofdstuk des boeks ziet,) werkelyk tot de gedagten der onsterslykheid en van eenen staat van vergelding verheft. Maar of, en op welk eene wyze, deeze zyne wysbegeerte met het geloof in Israëls Openbaaringen en bestuuringen kan en moet vereenigd worden, dit was, naar alle waarschynlykheid, voor Salomo zelven duister. En in de daad viel 't niet zo gemaklyk deezen samenhang te ontdekken, en die schynbaare tusschenruimte aan te vullen. Ondertusschen hield zig Salomo aan zynen godsdienst der redenGa naar voetnoot(*), verwaarloosde den Is- | |
[pagina 401]
| |
raëlitischen eerdienst wel niet geheel en al, maar werd egter omtrent het plegtige, van tyd tot tyd, onverschilliger, van tyd tot tyd minder genegen, om zorg te draagen voor den dienst van Jehova, met uitsluiting van anderen. Zo zeer hy aan den eenen kant niet gaarne zag, dat zyn schoone nieuwe Jehovas-tempel geheel vergeten werd, zo genegen was hy egter ook aan den anderen kant, om vryheid te geeven aan elke soort van afgodendienst; waartoe hy dus misschien niet eens zo zeer van zyne, veel op hem vermogende, vrouwen, aangespoord behoefde te worden. - In den grond beschouwd, was deeze wyze van denken, met hoe veel schyns zy ook ontschuldigd kan worden, eene volkomene afwyking van Davids grondbeginselen, welke, zonder zulke wyduitgestrekte kundigheden, ongelyk beter bevatting had van den geest en het weezen van den Israëlitischen godsdienst. ‘'t Is, (gelyk de Eerwaerde Hess, na ene verdere beschouwing van dit boek, nog zegt,) opmerkenswaardig, dat, hoe zeer de wysbegeerte van Salomo te dikwils naar den kant der twyfelzugt overhelt, dezelve nogthans altoos eenige gewigtige waarheden als agter de hand heeft, van welke zy nog ten regten tyde gebruik maakt. Deeze waarheden zyn egter juist niet afgeleid uit de vaderlyke geopenbaarde leer, uit de beschikkingen van Jehova met Israël, of uit de Godspraaken, die van tyd tot tyd het eindoogmerk deezer beschikkingen in het licht stelden; onderwerpen, waarmede Davids geest en hart zig bykans eeniglyk bezig gehouden, en waarin hy zo menigmaal geruststelling gevonden had. Salomos diepdenkende geest zweefde buiten deezen nationaalen kring van historisch-godsdienstige denkbeelden, die meest “het Koningryk van God” over Israël, betroffen, en zogt in het ryk der afgetrokkene en algemeene waarheden iets, waar aan hy zig kon vasthouden. In de daad gelukte 't hem, eenige groote algemeene waarheden in een hoogen graad van duidelykheid in te zien; maar zo afgetrokken, als zyne denkbeelden van dezelve waren, bezaten zy de geruststellende kragt niet meer, die het ge- | |
[pagina 402]
| |
loof in eenen, uit de vaderlandsche geschiedenis en eigene ondervindingen levendig erkenden, Beschermgod aan David opleverde. Dusdanig een geloof werkt sterker op het hart, dan alle afgetrokkene overtuigingenGa naar voetnoot(*). |
|