Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAristus; door * * * * * Tweede Stuk. Te Amsteldam by M. de Bruyn, 1790. In octavo 226 bladz.Onder het doorbladeren van het eerste Stuk van dit leerzaam onderhoudend Geschrift, heeft de manier van uitvoering ons dermaate ingenomen, dat wy, met een gunstig vooruitzigt op het vervolg, niet geschroomd hebben, deszelfs leezing, als in 't Burgerlyke en Godsdienstige beiden, nuttig aan te pryzenGa naar voetnoot(*). En 't berouwt ons niet, na dat dit tweede ons ter hand gekomen is; gemerkt het zelve het nuttige van des Autheurs bedoelde verder ontwikkest; en de Schryver bestendig voortgaat met den Leezer op eene bevallige wyze te onderhouden over verscheiden onderwerpen, die, by verpoozing, nu min dan meer ernstig, of van gezet- | |
[pagina 394]
| |
ter nadenken zyn. - Het gesprek van Do. Denker met Dr. Leergraag, in 't voorige gemeld, was by Aristus van eene goede uitwerking; het noopte hem om den Advocaat Lugthart op nieuw te schryven, en, terwyl hy op antwoord wagtte, zelf met Denker over den Godsdienst te spreeken. Dan een brief van eene jonge Juffrouw Louise genaamd, over een vroeger behandeld onderwerp, geeft aanleiding tot een ander soort van gesprek, raakende het openbaar betoonen van eerlyke liefde in Gezelschappen, als ten onregte gewraakt en onbeschaafd geheeten; terwyl die zogenaamde beschaafde lieden van den ton het niet onbeschaafd rekenen, in Gezelschappen onder elkander stil te praaten en te lachen. Dit laatste ondertusschen komt Aristus ongelyk laakbaarder voor; en hy is niet vreemd van te denken, dat het eerste meestal daarom gewraakt word, om dat men de kuische liefde tot schande rekent. Na een gesprek, en vervolgens een brief aan de jonge Juffrouw, over dit onderwerp, brengt het agterblyven van 't antwoord van Lugthart een onderhoud, tusschen Denker en Aristus, te wege, over de vrees van de vyanden van den Godsdienst, om in het strydperk te treeden; en een kort daarop volgend geval met een Dweeper, die ten kwaade verdagt was, brengt ter baane eenige aaneengeschakelde overweegingen, raakende de Eynen en Dweepers, zo nopens hun gedrag en onderscheiden soorten, als wegens de beste wyze, om den invloed der slegten onder hen te keer te gaan, en de beteren te regt brengen; welk stuk Denker alleszins gemoedlyk en verstandig behandelt. - Eenige dagen laater ontvangt Aristus op nieuw een Brief van Louise, die hy beantwoordt; welke briefwisseling betrekkelyk is tot de door Aristus goedgekeurde afschaffing der Keurslyven, en tevens aanmerkingen behelst over de welvoegende en te verregaande inschiklykheid omtrent de Mode, met aanpryzing van een verstandig, en, daar 't noodig en dienstig is, standvastig en kloekmoedig gedrag, ter afwendinge van het verkeerde en ter bevorderinge van het heilzaame. - Aristus geeft vervolgens aan Denker, dien hy in langen tyd niet aangetroffen had, een bezoek; hy vindt hem sterk door aanhoudende koortzen aangetast, en hy vindt hem, tot zyne verwondering, in die omstandigheden zeer gelaaten. By die gelegenheid brengt deeze hem onder 't oog, welken kragtdaadigen troost de Christelyke Godsdienst deszelfs overtuigden belyderen oplevert, 't welk Aristus het beminlyke van dien Godsdienst eenigzins doet erkennen; en waarïn hy, door een daarop volgend gesprek met zyne Egtgenoote, versterkt wordt. - Kort daarop ontving Aristus een brief van Lugthart, die hem een Winterbezoek beloofde, wanneer hy van buiten in de Stad gekomen zou zyn; het leed niet lang, of Aristus betrok zyn Winterkwartier; en schikte zich, volgens zyne gewoonte, naar 't Stads-leeven, waarin hy egter minder behaagen schepte dan in 't Buitenleeven. Hier ontmoette hy toevallig den Heer Dikbloed, dien 't Stads-leeven te byster | |
[pagina 395]
| |
tegenstond, en als nadeelig voor zyne gezondheid wraakte; dan de gesprekken van, en de verkeering met Aristus, bragten hem wel dra te regt; vooral daar hy nu meer beweeging maakte; waarop Aristus zeer gesteld was; 't welk, onder andere redeneeringen, ook het ryden in koetzen, buiten noodzaak, als eene nadeelige Mode, op het tapyt bragt. - Midlerwyl kwam ten laatste de Advocaat Lugthart; en Denker, nu weder hersteld zynde, vervoegde zig mede ten huize van Aristus. Wel dra werd het beoogde onderhoud van Lugthart en Denker, over den Godsdienst, aangevangen, en verder, met eenige tusschenpoozen, voortgezet. In deeze tusschenpoozen, (om dit vooraf kortlyk te melden, ten einde het beloop van 't gemelde onderhoud niet af te breeken,) werd 'er over verscheiden onderwerpen gehandeld, waarvan de voornaamste zyn, het schadesyke der vooroordeelen tegen zommige Boeken, het zoogen der Kinderen door de eigen Moeders, dat aangepreezen, en het speelen met de Kaart, dat gewraakt wordt. Wat wyders het onderhoud over den Godsdienst betreft: Lugthart begint het zelve op een spottenden toon, en tracht het berigt, wegens het stilstaan der Zon en Maan, ten tyde van Josua, in een bespotlyk licht te stellen, dan Denker gaat dit ernstig tegen; toont hem het wanvoegelyke van dien toon in 't disputeeren over den Godsdienst; en tragt hem te doen zien, dat hy in 't geheel den verkeerden weg inslaat; dat men zig in de eerste plaats niet moet ophouden, met zulke byzonderheden, maar het Stuk meer over het geheel beschouwen. Hy ontvouwt hem de, zyns oordeels, beste wyze, van den Godsdienst te onderzoeken; en geeft hem te kennen, hoe hy dit Stuk met hem wenschte te behandelen. Alleenlyk is hy hem nog ten wille, met betrekking tot het opgemelde wonder, en toont hem, dat het geenzins als ongerymd te verwerpen, maar integendeel als eene mogelyke en waarlyk gebeurde geschiedenis zeer wel te vordeedigen zy. Daar nu dergelyke misvattingen meer plaats kunnen hebten, is 't niet raadzaam het disputeeren van die zyde, dat veel tyds zou spillen, aan te vangen; en Lugthart laat zig voorts overhaalen, om zig naar 't voorgestelde plan van Denker te schikken. Deeze stelt den Advocaat eerst voor, dat ze zekerlyk geen verschil hebben, over het weezenlyke van den Natuurlyken Godsdienst, en ongetwyfeld beiden erkennen, dat die God, in wien zy gelooven, almagtig, wys en goed is. Op dien grondslag agtervolgt Denker verder zyne redeneerwyze, en poogt Lugthart, van trap tot trap, hooger op te leiden. Hy begint met hem te handelen over de mogelykheid eener Godlyke Openbaaringe; deeze daar gesteld zynde, tragt hy hem te overtuigen van derzelver nuttigheid en noodzaaklykheid, mitsgaders ten laatste van de Godlykheid der Christelyke Openbaaringe, welke die der Joodsche insluit. De manier, op welke Denker dit behandelt, en de aangevoerde tegenbedenkingen van Lugthart beantwoordt, is zeer regelmaatig en | |
[pagina 396]
| |
wel geschikt, om iemand, zo al niet terstond, tot overtuiging, ten minste tot staan, te brengen; en hem, zo hy anders een geschikt hart omdraage, te noopen tot een verder oplettend onderzoek van dit onderwerp. - By Aristus is dit gesprek ook van dat gevolg; en men vleit zig met de verwagting dat Lugthart 'er mede door bewoogen zal worden. Deeze verbeeldt zig nog wel, dat zy niet verre gevorderd zyn, maar Denker begrypt dat zy merkelyke vorderingen gemaakt hebben. - Gy moet nu, zegt hy, by u zelven op deeze wyze redeneeren. - ‘Met den bybel, dewyl 'er zo veel schoons in is, mag ik niet meer spotten. - In het tegendeel, het gezond menschenverstand levert zulk een duidelyk bewys voor de Godlykheid van dat boek op, dat ik niet zonder gewichtige redenen daaraan meer twyfelen mag.’ En uit dat besluit moet wederom dit volgen. - ‘Ik moet dierhalven onbevooroordeeld onderzoeken of die dingen, welke my zo aanstootlyk zyn voorgekoomen, wel waarlyk zodaanig zyn, en dit te meer, daar ik reeds in één geval, [dat van Josua,] ben overtuigd geworden, dat 'er niet in was, 't geen ik 'er in meende te zien.’ - Dit zo zynde, komt het Denker voor, dat hy van Lugtharts edelmoedigheid moge verwagten, dat hy nu opzetlyk werk zal maaken van zyne eigene bedenkingen zelf te toetsen, en alles ernstig na te gaan: het welk hy hem ten vriendlykste aanbeveelt; met eene bygevoegde uitnoodiging van briefwisseling over dit onderwerp. Lugthart neemt dit wat koeltjes aan, zeggende 'er niet tegen te hebben, als de tyd het hem maar zal toelaaten; dat Aristus doet zeggen: ‘'Er zal altoos nog wel zo veel tyd overschieten, dat Gy nu en dan een klein lettertje schryft. Als het u waarlyk ernst is waarheid te onderzoeken, zult Gy wel tyd weeten te vinden.’ - Lugthart betuigt zyn best te zullen doen; en hier mede loopt dit onderhoud ten einde; waar op ook het gezelschap wel dra van elkanderen scheidt. |
|