Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOmstandig verhaal van de Schipbreuk en Slaverny van den Heer de Brisson, Officier in het bestier der Volkplantingen van Frankryk. Met eene beschryving van de Woestyn van Afrika, tusschen de rivier Senegal en Marokko. Uit het Fransch vertaald. Te Leyden by A. en J. Honkoop 1790. Behalven de Voorreden 146 bladz. in gr. octavo.Volgens dit verhaal, dat alleszins geloofwaardig voorkomt, is de Heer de Brisson, op de kust van Barbarye schipbreuk geleden hebbende, met zyne lotgenooten, in de handen der Arabische woestynbewoonderen gevallen zynde, aan de smertlykste wederwaardigheden bloot gesteld geweest; en niet dan, na het doorstaan eener zeer moeilyke reistogte, te Marokko gekomen; alwaar hy eindelyk, uit zyne slaverny verlost, de vryheid verkreeg, om weder na Europa te stevenen. Aan dit verhaal, dat eene reeks van jammerlyke mishandelingen, en elendige ontmoetingen, behelst, die men, van vooren beschouwd, bykans onoverkomelyk zou agten, hegt zyn Ed. een beknopt verslag van 't merkwaardigste, dat de denk- en leevenswyze deezer ruwe woestynbewoonderen betreft, die, terwyl hun de algemeene trekken der Arabieren eigen zyn, in alles toonen, dat zy egter van allë beschaafdheid genoegzaam geheel vervreemd genaamd mogen worden. - De Heer de Brisson heeft, gelyk hy in de | |
[pagina 386]
| |
Voorreden meldt, dit Stukje grootlyks geschreeven, in de hoop dat het zou mogen dienen om zodanige rampen, als hem getroffen hebben, by anderen voor te komen, ‘om, door een waar denkbeeld te geeven van de zwakheid van eenen Vorst, dien men te zeer vreest, de Europische Mogendheden te doen ophouden, hem de middelen te verschaffen, om hunne onderdaanen en derzelver Koophandel te benadeelen.’ Verscheiden zyner aanmerkingen hebben hiertoe inzonderheid eene duidelyke betrekking, en bovenal laat hy zig deswegens, met de beschryving van 't Hof en de Regeering des Keizers van Marokko, aldus ten sterkste uit. ‘Zonderling is het, dat een Vorst, die zoo weinig te vreezen is als de Keizer van Marokko, van de Europische Mogendheden eischt, dat zij hem Afgezanten zenden, en dat hij die zelfde Mogendheden vrees aanjaagt. Daar is geen Souverein, die hem een Gezant zou durven zenden, zonder hem aanzienlijke geschenken mede te geeven, en welke asgezondene zou zig ook voor hem durven vertoonen zonder met volle handen te koomen. Toen de Heer de chenier, die met de zaaken van 't Fransche Hof belast was, den Keizer zijne brieven overreikte, deedt deeze, die zig door dezelve beledigd achtte, die in een vuilen neusdoek winden, en den Consul aan den hals hangen, die in dien staat openlijk aan de beschimpingen en beledigingen van de wreedste natie wierdt blootgesteld. Hoe kan het zijn dat de Consuls niet den moed en ijver hebben, om zig alle te vereenigen, en hunne Souvereinen voor te stellen, dat, zo de Keizer van Marokko, Miquenez of Fez van dag tot dag meer te dugten wierdt, zulks alleen is toe te schrijven aan de magt, die diezelfde Souvereinen hem leveren. Over twintig jaaren was die Vorst zonder middelen. Hij hadt noch eene gieterij, noch metaal om zich geschut te laaten vervaardigen. Hij hadt noch scheepshout, noch zeilen, noch touwwerk, noch spijkers, noch bouten, noch werklieden. Het is Frankrijk, het zijn de andere Zee- Mogendheden, die hem dat alles leveren, anders zou de Keizer van Marokko niets bezitten. Zijne schoone batterijen van vier en twintig, zes en dertig en agt en veertig ponders, alle metaalen stukken, zijn hem gegeeven door Holland, Spanje, Engeland en Frankrijk. Engeland vooral is de andere natiën hierin nog vooruitgestreefd, en heeft hem de schoone stukken verkogt, die op de vlottende batterijen genoomen zijn. De vesting Mogador, die het digtste bij Marokko is, is | |
[pagina 387]
| |
voordeelig geplaatst; derzelver batterijen zijn wel gesteld; daar ligt in elk schietgat een stuk, maar de mond van het stuk rust op het schietgat zelve. Een gemetzeld muurtje dient voor affuit, zoo dat zij daar slegts voor vertooning liggen. Daar zijn geene werklieden in staatGa naar voetnoot(*) om dezelve | |
[pagina 388]
| |
op afsuiten te leggen, en 'er is geen hout dat daar goed toe is. Dit alles ontbreekt den Keizer. Dat men maar op het uitloopen van zijne fregatjes wagte, die bijna buiten staat zijn om dienst te doen (uitgezonderd twee, waar van de Onder - Consul mure, hem in het hoofd gebragt heeft de herstelling te vraagen, die hij zelf voor hem verzogt heeft) en niets zal gemaklijker zijn, dan dezelve het weder inloopen te beletten, en zijne havenen Mogador, Rabat en Salep te sluiten. Wat zou 'er van zijnen Koophandel en vooral van zijne Zeemagt worden, als de Christen-Vorsten ophielden hem, tegens het belang der menschlievendheid, bij te staan? Als Engeland en Spanje het een oogenblik wilden, zou Tanger, zijne schoonste haven, terstond zoodanig bedorven zijn, dat zij niet meer tot schuilplaats voor zijne kaapers zou kunnen dienen; die welhaast, geene schepen meer hebbende, genoodzaakt zouden zijn, hunne zeerooverijen te staaken. Zoo de Consuls van de verschillende natiën nooit die aanmerkingen gemaakt hebben, zoo zij nooit de middelen aangeweezen hebben om den Keizer van Marokko te bedwingen, koomt zulks daar van daan, dat zij aan het hoofd van den handel zijn, welken de verschillende Mogendheden in dit gedeelte van de waereld drijven. De Spaansche Consul koopt bijna al het graan uit het land op; de schepen worden aan hem geconsigneerd. Die van Frankrijk is de eenigste, die geenen handel drijft. Al wat ik verzeekeren kan is, dat die Consuls, verre van hunne Hoven de middelen aan de hand te geeven, om de magt van den Keizer te fnuiken, zijne kragten en magt onophoudelijk versterken, en hem aanzetten om nieuwe eischen te doen. Hoe veele middelen geeven wij dien zeerooveren niet in handen, om den voordeeligen handel, dien wij zouden kunnen drijven, te benadeelen? De ligging van hun land maakt hen zeer gevaarlijk, maar als men hun niet dan die ligging overlaat, is het hun onmogelijk die te doen gelden. Dat onpartijdige zig in het land begeeven, dat zij met even zoo veele opregtheid spreeken, als ik doe, en men zal eindelijk overtuigd worden, dat de Keizer van Marokko van alle Vorsten der waereld minst in staat is om te schaaden, als men ophoudt hem de middelen daar toe te verschaffen.’ |
|