Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCharacterkunde der Vaderlandsche Geschiedenissen. IIde Deels 2de Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes P.Z. In gr. octavo, 1790.Van den aanleg en verdere voortzetting deezes Werks, hebben wy de noodige en aanpryzende Berigten gegeevenGa naar voetnoot(*); weshalven ons thans niets anders te doen staat, dan van het tegenwoordig voor ons liggend Tweede Stuk des Tweeden Deels, op gelyke wyze verslag te doen, en nevens de opgave des Inhouds 'er eene proeve uit aan te bieden. 't Zeive bestaat uit één Boek. Bevattende de Characters uit den Huize van Oostenryk tot Keizer carel den V, onder de Hollandsche Graaven den II van dien naam; benevens hunne voornaamste Tydgenooten, in andere gedeelten der thans Vereenigde Nederlanden. In vyf onderscheide Hoofdstukken komen ons voor oogen philips de II, Graaf van Holland; albrecht, Hertog van Saxen; joannes wesselus gansfortius; rudolph agricola en paulus van middelburg; - carel de II, Graaf van Holland; margareeth van Oostenryk, en maria, Landvoogdessen; aart van der goes, Advocaat van Holland; en René van chalon, Prins van Oranje, Stadhouder van Nederland; - carel, Hertog van Gelderland; maarten van rossum; groote pier; Paus adriaan de VI; philips van bourgonje, Bisschop van Utrecht; erasmus en menno simons; - jan matthyszoon; jan beukelszoon van leyden; hendrik hendrikszoon snyder, en david joris. | |
[pagina 375]
| |
Niet oneigen mag dit Werk vergeleeken worden by eene Zaal, waar in deeze opgenoemde Persoonen, van zo verschillenden Rang en Character, vertoond worden, zo verre de Geschiedenis ons dezelve in hunne heerschende neigingen, inzigten en werkzaamheden, doet kennen: terwyl ons, op voeglyke tusschenwydten, algemeene aanmerkingen, 's Lands Staatkundigen en Godsdienstigen toestand afbeeldende, voorkomen. Naa eene opgave van de voornaamste verrigtingen des eersten Graafs uit Oostenrykschen Huize, geeft de Schryver deeze verzameling van diens Charactertrekken op. ‘Van geenen kant beschouwd, is het Character van philips den II beminnelyk. De onderdrukkende Staatkunde, hem van zynen Vader ingeboezemd, en door zyne vleiende Staatsdienaaren aangekweekt, deedt hem 's Lands Voorregten, en de Vrydommen der Steden, balddaadig met den voet vertreeden. - Zyne onbekwaamheid leende het oor aan slegte Raadslieden, en, zonder de hulp van den doortrapten juan manuel, zou hy in Spanje het doel zyner Eerzugt zo verre niet bereikt hebben. - Ongebondenheid van Zeden, gepaard met de smaadlyke behandelinge eener ongelukkige Echtgenoote, maakte hem veragtlyk by allen, wier persoonlyk belang hun niet bewoog, om schynbaare hoogagting toe te draagen, aan eenen, die zulks in geenen deele verdiende. - Den Kryg tegen carel van Gelderland, staakte hy op eene lafhartige wyze, en liet zich by het Bestand, door dien kloekmoedigen handhaaver zyner Regten, opligten. - Was door een zamenloop van omstandigheden zyne Eerzugt niet gewekt geworden, om na de Spaansche Kroon te dingen, dan zou Wellust en Onderdrukking hem misschien ten vollen kenschetzen.’ Hier op laat de Schryver de gepaste aanmerking volgen. ‘Ongelukkig en beklaagenswaardig Land, welks Vorst, aan Wellust verslaafd, het roer der Regeering in de hand van Staatsdienaaren overgeeft, die, door Baatzugt gedreeven, geene gelegenheid, in het opeen stapelen van Rykdommen, en verheffing hunner Vrienden, laaten voorby glippen; pluimstrykende 's Vorsten Eigenliefde streelen, en diens oor stoppen voor de klagten der Ingezetenen; zyne Staatzugt de heillooze Leer inboezemen, dat der Landzaten goed en bloed hun wettig eigendom is, waar over zy, naar welgevallen, kunnen beschikken, zonder zich aan met Eede bezwooren Voorrechten te bekreunen: | |
[pagina 376]
| |
zo dat zy het behouden van eenige, als een louter gunstbewys van zyne hand, moeten aanmerken. - Onder zulk een Bestuur, maakte men geene zwaarigheid, tot vulling van 's Graaven Schatkist, en ten nadeele van den Koophandel, de Maat te veranderen, zwaare Belastingen te heffen, en vreemd Krygsvolk te onderhouden, om eigendunklyk gezag te helpen vestigen.’ Heeft men, en misschien niet zonder grond, aangemerkt, dat de Schryver deezes Works, van eene Characterkunde, zomtyds te veel in de Geschiedenis uitweidt; schoon hy, blykens zyne opgave, in de Inleiding bl. 31, genoegzaam toont, het onderscheid tusschen deeze beide zeer wel te begrypen; men zal, in 't vervolg, tot deeze aanmerking minder reden vinden, althans hy betuigt tot carel den V gekomen zynde. ‘De uitvoeriger te boek stelling van 's Lands Geschiedenissen, zints den tyd van carel den V, die onder onze Graaven de tweede van dien Naam is; als mede de groote menigvuldigheid van voor onze Characterkunde merkwaardige Persoonen, verpligten ons, om, willen wy geen werk van te langen adem vervaardigen, en grootendeels bestaande in het weder ophaalen van by allen in 's Lands Gebeurtenissen eenigzins bedreevenen, te over bekende zaaken, op eenen min Geschiedkundigen voet, dan wy dus verre noodig oordeelden, voort te gaan; en de gevallen, uit welke wy onze Characters opmaaken, als meer bekend te veronderstellen; het nogthans aan ons voorbehoudende, om, wanneer wy het dienstig keuren, de Geschiedkunde, als voorheen, te laaten spreeken.’ Hoe zeer de Schryver oordeele, dat het vermetelheid moge schynen, de Characterschets te onderneemen van een Vorst als carel de V, door het Charactertreffende Penseel van den Schryver zyner Geschiedenisse, den grooten robertson, afgemaald, en in dezelve eenige andere trekken te brengen, dan hy daar in aantrof, zo rekent hy het eenige, dat hem hoeden kan voor 't verwyt, van iets zo stout te bestaan, dat hy dien Vorst meer met betrekking tot ons Vaderland beschouwt, dan in het plan diens beroemden Geschiedschryvers viel. Zyne Characterschets dient hem ten grondwerk, waaraan hy eenige diepzels en hoogzels toevoegt: hoe hy daar in geslaagd is, zal de Leezer, het Boek zelve in handen neemende, kunnen zien; te breed is het overneemen voor ons bestek. In 't zelve zal beter vlyen, dat wy geheel overneemen, | |
[pagina 377]
| |
wat hy zegt, van een der Staatsdienaaren onder de Landvoogdes maria. ‘Wy hebben,’ dus spreekt hy, ‘gelegenheid gehad, om, maria's Character schetzende, van Edelmoedige Beschermers der Landsvoorregten te reppen; onder deezen praalt aart van der goesGa naar voetnoot(*), die overzulks eene plaats in onze Characterkunde verdient. Dat hy zyn jeugdigen leeftyd, aan de Letteroefeningen geheiligd, wel besteed, en groote vorderingen in de Regtsgeleerdheid gemaakt hebbe, mogen wy veilig besluiten uit de keuze der Staaten van Holland, die hem tot de aanzienlykste, doch hoogsthachlykste, post, in 's Land regeeringe, Advocaat van Holland, benoemden. Een Ampt, 't geen niets minder in zich bevatte, dan de Voorspraak der gemeene Vryheid te zyn. De veege staat in welke deeze zich bevondt, door de aangroeiende overmagt der Oostenryksche Vorsten, deedt de Staaten, kort vóór den aanvang der Regeeringe van Keizer carel den V, besluiten, iemand met die waardigheid te bekleeden. Niets minder werd 'er in zulk een Man vereischt dan Kunde, Doorzigt, Beleid, gepaard met onverschrokke Stoutmoedigheid, om pal te staan, als het de zaak der Vryheid goldt. Hoedanigheden in van der goes veréénigd. Een achttienjaarige roemryke bediening van dit Ampt, in holle en hooggaande tyden, wanneer de Vryheid geduurige aanvallen leedt, schut en scherm behoefde, billykte de gedaane keuze. 's Mans Register der Dagvaarden, een Werk, van 't welk de beroemde wagenaar getnigt, dat hem, eenige jaaren agter een, veel lichts in 's Lands Geschiedenissen gegeeven heeftGa naar voetnoot(†), opgesteld in eenen eenvoudigen styl, die het kenmerk der waarheid met zich omdraagt, heeft hem, die anders misschien vergeeten zou zyn, der vergetelnisse onttrokken, en merktekens zyner loflyke Amptsverrigtingen naagelaaten, die ons zynen Aart en Inborst schetzen. Onvermoeid woonde hy de Staatsvergaderingen by, en opende den mond met wyze Raadgeevingen; eene zwakke | |
[pagina 378]
| |
lichaams-gesteltenis wederheldt hem niet, in 't ruwste jaargetyde, ter Dagvaart te Mechelen, of te Brussel, te verschynen: en vorderde 's Lands zaak verder afgelegene Reistochten, zyn Vaderlandlievende yver stond gereed. - Welk eene agting 's Lands Staaten deezen hunnen Raadsman opdroegen, welk een vertrouwen zy op zyne opregtheid en aankleeving van Hollands belangen stelden, straalt genoegzaam door in zyne Bezending, om met christiaan den II, Koning van Deenemarken, te Lier, een mondgesprek te houden, en zodanige Vertoogen te doen, als hy, ter liefde der Ingezetenen, en ten meesten voordeele des Staats, zou oordeelen te behooren - in den last hem gegeeven, om, te Verden en Breemen, de verschillen met de Oostersche Steden te vereffenen - in zyne aanstelling tot Gemagtigden, op de Vredehandeling te Kameryk, om aan te dringen op de vergoeding van schade, door de Franschen, geduurende het Bestand, die van Holland en Zeeland toegebragt. - Van der goes voerde het woord, toen Keizer carel, naa het overlyden der Landvoogdesse margareet, deeze Landen met zyn bezoek vereerde, en begroette hem te Brussel, uit naam der Staaten van Holland; niet verzuimende, om, te dier gelegenheid, in den lof der Hollanderen uit te weiden, als die, ondanks de Oorlogsrampen, geduurig hunnen yver betoond hadden, met het opbrengen van zwaare Beden. - Als een rechtschaapen Nederlander, zag hy den aanwas van des Graaven Gezag, de doodsteek der Vryheid, met leedschap; hy kende, tot zyn innig zielsverdriet, de streeken der Landvoogden, der Stadhouderen, en Hovelingen, van naby, en eerst hoe deezen dikwyls door geschenken moesten overgehaald worden, om te doen, 't geen zy van regtswegen niet weigeren mogten. - Zwaar zal het zeker dien minnaar der Vryheid gevallen hebben, te moeten zwygen, en het bevel der Landvoogdesse maria te gehoorzaamen, om nimmer, buiten haaren last, of dien des Stadhouders, Vergadering te beleggen. Het grootste en beste gedeelte eens zeventigjaarigen arbeidzaamen leevens, sleet hy in het waarneemen zyner moeilyke en gewigtige Bediening. Kon hy de zaak der Vryheid altoos niet voorstaan met een gewenschten uitslag, zyne poogingen waren edel, en droegen den roem van de besten in den Lande weg. Zyne aanzienlyke Meesters toonden hunne agting voor zyn wys en voorzigtig gedrag, met, | |
[pagina 379]
| |
tweejaaren vóór zynen dood, zynen Zoon, adriaan van der goes, tot zynen Opvolger te benoemen, wiens kundigheden, door den Stadhouder, rené de chalon, den Lande op 't gunstigst waren voorgedraagen.’ Niet ongepast is de overgang des Schryvers, als hy carel van Gelderland, den Hannibal, en maarten van rossum, den achilles zyner Eeuwe, nevens den gedugten Zeeschuimer, groote pier, geschetst hebbende, betuigt. ‘De Characterkunde, die verscheidenheid ter hoofdhoedanigheid heeft, en zich daar door veraangenaamt, brengt ons van de woelige tooneelen des Oorlogs op bedaarder grond, en biedt der Bespiegelinge geheel andere voorwerpen aan.’ Waarop Paus adriaan de VI, philips van bourgonje, Bisschop van Utrecht, erasmus en menno simons, te voorschyn treeden, wier onpartydige Characterbeoordeeling niet kan nalaaten goedkeuring weg te draagen. Verstand, gematigdheid en verdraagzaamheid in Godsdienstbegrippen, wordt by elk deezer gepreezen; en, wat zy daar in gebrekkigs betoonden, gelaakt. Met eene welverdiende scherpheid, zien wy de dolzinnige Geestdryvers, de Munstersche Oproermaakers, behandeld. Wy kunnen deeze Aankondiging niet sluiten, zonder eene misvatting, wegens den ongenoemden Schryver, aan te wyzen. De Wel Eerw. Heer w.a. ockerse heeft, in zyn Tweede Stukje van zyn Ontwerp tot eene Algemeene Characterkunde, bl. 301, als Schryver van de Vaderlandsche Characterkunde, opgegeeven, den Heer a. loosjes psz.; doch wy zyn in 't zekere van goederhand onderrigt, dat het de arbeid is van diens Boekhandelaars Vader, de Eerw. petrus loosjes, Leeraar der Vereenigde Doopsgezinden te Haarlem. |
|