| |
Waarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den aart en de zeden der Menschen, door J.R. Förster, Junior, Med. en Phil. Dr. Hoogl. in de Natuurk. te Halle, en Lid van verscheiden geleerde Genootschappen. Naar de Hoogd. Vert. en met de Aanmerkingen van G. Förster, Hoogl. aan het Carolinum te Cassel. Derde Stuk. Te Haarlem by Plaat en Loosjes, 1790. In gr. octavo, 258 bladz.
In dit derde of laatste Stuk agtervolgt de Hoogleeraar zyne voorheen aangevangen beschryving, van den aart, de zeden en gewoonten der bewoonderen van de Zuidzee-Eilanden. Daar hy ons nu in het tweede Stuk zyne opmerkingen had medegedeeld, over de trapswyze beschaaving der Volkeren, en 't geen onder deeze Eilanders, by zommigen in eene geringe, by anderen in eene mindere of meerdere, maate plaats heeft, zo ten aanzien van hun huishoudelyk leeven, als de inrigting hunner burgerlyke maatschappyen, en hun verder gedrag onder en jegens elkander, zo bepaalt hy zich in deezen nog tot het geen bovenal ter beschaavinge kan dienen, te weeten het Onderwys, en den Godsdienst. Met de beschouwing van het openbaar en byzonder onderwys, vereenigt zich het naspooren van den oorsprong en voortgang der Manufactuuren, Konsten en Weetenschappen; en by het voordraagen hunner oppervlakkige kundigheden van den Godsdienst, die egter niet afzyn van invloed op hunne zeden te hebben, paart hy een berigt van hunne voornaamste plegtigheden, by de Geboorte van Kinderen, het Huwelyk, en de Begraavenissen. - Het een en 't ander levert eene reeks van oordeelkundige aanmerkingen, die de beoefenaaren der Menschkunde veelshands van dienst kunnen zyn.
| |
| |
En daartoe biedt onze Schryver den Leezer nog verder de behulpzaame hand, door wyders aan deeze ontvouwing te hegten, eene korte herhaaling van al het voorgestelde; waardoor hy alles, op eene beknopte wyze, gereedlyk onder 't oog brengt; het welk hem tevens aanleiding geeft, om de gedagten te vestigen, op het geluk deezer Eilanderen; en etlyke byzonderheden in hunne zeden en gewoonten, met die van andere Volken, te vergelyken; 't welk eene aangenaame nuttigheid heeft. - Zie hier hoe de Hoogleeraar Förster, uit de door hem gemelde omstandigheden, opmaakt, welken graad van gelukzaligheid deeze Eilanders genieten.
‘Wy vinden, zegt hy, dezelve op ieder Eiland, en by elk klein Volk, het welk wy bezocht hebben, onderscheiden, en zy klimt, by trapswyzen voortgang, van het elendig bestaan van den Vuurlander, tot de zwervende levenswyze van den Zuidelyken Nieuw-Zeelander, (die de voordeelen van den landbouw reeds kent, en zich ten nutte maakt; ook verbindtenissen tot zyne beveiliging, tegen de macht en de onderdrukkingen van zyne nabuuren, aangegaan heeft,) tot den meer gelukkigen toestand van de Nieuw-Kaledoniers en de Bewooners der nieuwe Hebriden, die nog meer van den landbouw leeven, en niet zoo geheel wild zyn; tot de Inwooners der Vriendlyke Eilanden, die den landbouw tot den hoogsten trap gebracht hebben, maar voor het overige onder den druk van willekeurige Heerschappy (Despotismus) zuchten; tot de betere gesteldheid der Bewooneren van de Marquesas, die, by eene, eenigzins geringere, kennis van den landbouw, eene betere regeeringsvorm hebben; en eindelyk tot den hoogsten trap van geluk, waarop de natuur, zonder hulpe, een Volk kan brengen, op Taheiti, alwaar eene gemaatigde luchtstreek, en een gelukkig gemengde regeeringsvorm, zich met de grootte en vruchtbaarheid van het Eiland, de zachte gemoedsgesteldheid der Inwooneren, hunne goedaartige zeden, en hunne uitgebreide kundigheden vereenigen, om het waar welzyn in het Volk op eene duurzaamere en volmaaktere wyze te bevorderen.
Een onpartydig onderzoeker bemerkt, terstond met den eersten opslag, de voorrechten, welke de Taheiters en hunne naaste gebuuren op de Societeitseilanden, boven anderen hebben. Zy zyn doorgaans goedaartig, welgemoed en vrolyk; onder het geheele Volk heb ik niet éénen donkerzienden, ontevreden, mensch gezien. Eenvouwigheid van zeden is by hen, op de gelukkigste wyze, met beleefdheid ge- | |
| |
paard. De ligtvaardigheid van hunne jeugd verandert met de jaaren in dienstvaardigheid, die zich by hen in hun geheele gelaat, en in alle hunne daaden doet blyken; en hunne, van natuure gelukkige, geaartheid, door ervaarnis ontwikkeld, is voor omzigtigheid en overleg vatbaar, waardoor zy zig, by alle lotgevallen van hun leven, weten te redden.
Zy bezitten, of landeryen in eigendom, of hebben aan de vruchten en wortelen, die zy op de landen van hunne Bevelhebberen teelen, een genoegsaam aandeel. Hunne behoeftens, in zulk eene vruchtbaare en getemperde luchtstreek zyn weinig, en deeze weinige behoeftens worden gemaklyk voldaan. Een overvloed van spyze en kleederen, en eene gemaklyke wooning kosten hun slechts geringe moeite. In Europa kent de vetgemeste wellustling geenzins de honderd en meer soorten van dingen, die in zyne konstige spyzen komen, en op het einde kunnen de lekkernyen van alle deelen der waereld evenwel zyn bedorven smaak niet meer kittelen; hy weet niet eens waar, het geen hy eet, groeit, of van waar het komt, en hoe het bereid wordt. Gelukkiger daarentegen is de Taheiter, die zynen Broodboom plant, en deszelfs vrucht met eigen handen plukken kan, dien de Pisang, met zynen schoonen stam, schilderachtige bladen, en voortreslyke vruchten, jaarlyks voor zyne moeite en arbeid beloont; die Yams- Arons- Takka- en andere wortelen, door hemzelven geteeld, op zyne tafel heeft; wiens vrouw tot een meer feestelyken maaltyd voor hem, eenen hond, een varken of een hoen mest; die, met één woord, niets geniet, het geen hy niet aan zynen vlyt te danken heeft. Ook wat de kleeding betreft, is de Taheiter gelukkiger dan de Europeër, voor wien zoo veel tyd, arbeid en vinding verkwist wordt, voor wien de mode en de dwaasheid het onbruikbaare dikwyls noodzaaklyk maakt. Het kleed van den Taheiter is ligter gemaakt, cierlyk, eenvouwig en volmaakt voor zyne omstandigheden geschikt. Het zelfde moet van zyne nette, zindelyke, wooning gezegd worden. Ik wil daar mede niet zeggen, dat deeze drie behoeftens, spyze, kleeding en wooning, aldaar beter en vollediger voldaan worden; integendeel hebben onze wooningen, onze kleederen en levensmiddelen het voordeel van meer gemak, grootere verscheidenheid en eene naauwkeurige overeenkomst met de
verschillende tyden des jaars, en de onderscheidene rangen der menschen. Dan wie zal kunnen loochenen, dat de Taheiter integendeel eenen trap van geluk geniet, waar- | |
| |
voor alle zyne medeburgeren vatbaar zyn? Aldaar vondt men nog nooit een voorbeeld, dat een mensch door honger of gebrek was omgekomen, om dat een overdaadige zwelger hem van zynen voorraad niets wilde mededeelen; aldaar wordt niemand door eenen ongevoeligen Heer tot onophoudlyken zwaaren arbeid gedwongen, die hem tot eene aanhoudende inspanning zyner krachten noodzaakt en afmat. Neen; elks arbeid is daar meer eene nuttige beweeging voor het lichaam, dan eene harde voorwaarde, onder welke alleen hy zyn leven zoude kunnen onderhouden. De één helpt den anderen, en, in ledige uuren, deelen de ouderen aan de opgroeijende jeugd hunne kundigheden en ondervindingen, niet in den toon van een ernstig onderwys, maar by wyze van gemeenschaplyke tydkorting, mede. Gezangen verheerlyken de daaden van hunne voorige helden, en pryzen dezelven eener dankbaare nakomelingschap aan, die op deeze wyze, reeds in de vroege jeugd, tot braafheid en menschlievendheid, tot waarheid en deugd, wordt opgeleid. Hunne regeeringsvorm is gelukkig, de Bevelhebberen beminnen hunne onderzaaten, en trachten derzelver welzyn, op eene vaderlyke wyze, te bevorderen. Daar door is ook ieder overtuigd, dat het algemeen belang, en het geluk van iederen mensch, het doel is, na het welk deeze hunne hoofden streeven, en deeze erkende liefde beantwoord het Volk met eene, waarlyk voorbeeldige, genegenheid, met eerbied en eene bereidvaardige gehoorzaamheid. De ondeugden, dewelken onder hen bekend zyn, zyn noch zoo talryk, noch ook voor het algemeen welzyn zoo nadeelig, als in andere, beschaafde, landen; ja men kan veilig beweeren, dat de zeden van weinig Volken zoo eenvouwig en zoo onschuldig zyn. Terwyl de Jongens en Meisjes zich met dans en gezang vermaakten, en lieden van ryperen ouderdom aan derzelver genoegens een daadlyk
deel namen, zagen wy dikwyls, in het zacht en vrolyk gelaat van eenen eerwaardigen ouden, een spreekend bewys van zyn en hun geluk. Daarom zyn wy ook volkomen overtuigd, dat deeze Eilanders eenen trap van vergenoegdheid bezitten, dien men, by meer beschaafde Volken, zelden bemerkt, en die zoo veel te meer waardig is, naar maate hy onder alle medeburgeren algemeener is, naar maate hy gemaklyker verkreegen kan worden, en naar maate hy meer met de tegenwoordige gesteldheid van dit Volk strookt, het welk
| |
| |
nog niet vatbaar is voor hoogere trappen van gelukzaligheid.’
Laatstlyk besluit de Hoogleeraar Förster deeze zyne Waarneemingen, met de opgave van middelen, om de gezondheid op lange Zeereizen te bewaaren; geevende een naauwkeurig berigt van de ziekten, die 't Scheepsvolk op de reis gehad heeft, met eene onderscheidenlyke melding van de behoed- en geneesmiddelen, welken daartegen gebruikt zyn: hoedanige onderrigtingen den Zeevaarenden hoognuttig kunnen zyn. |
|