| |
Ledige Uuren, besteed tot nuttige overdenkingen; door J. van Eik, Predikant. Tweede Stuk. Te Amsterdam by M. de Bruin, 1790. Behalven het Voorbericht, 200 bladz. in gr. octavo.
In dit tweede Stukje, het welk vier Overdenkingen behelst, gaen de drie eersten over enige byzonderheden, in het geschiedverhael van 's Menschen val, naer de aentekening van Mozes, Gen. III. - De eerste behelst een onderzoek na de slang van welke Mozes gewag maekt, en waerdoor Eva, volgens 2 Cor. XI. 3, bedroogen werd. De Eerwaerde van Eyk is van oordeel, dat men in dezen niet hebbe te denken op ene ware slang, door den Duivel bezield, nog op de gedaente ener slange, door den Duivel aengenomen, maer veeleer alleen op den Duivel zelven, door Mozes en Paulus met den naem van slang benoemd. - Vervolgens vestigt hy de aendacht op de uitdrukking Gen. III. 8, en zy hoorden de stemme des Heren Gods, wandelende in den Hof, aen den wind des daegs. Dit voorstel verklaert onze uitlegger van 't ontstaen van ene hevige onweersbui; die op 't onverwachtst, terwyl het luchtsgestel alvoorens nog zyne dagelyksche of gewoone helderheid had, in donderslagen en bliksemstralen, verzeld van hagel, stormwind en regen, het hart van Adam en Eva met schrik vervulde. Het komt hem waarschynlyk voor, dat Adams tael vs. 10, Ik ben naekt, daerom verbergde ik my, op het gevoelig treffen dier onweersbuie, op zyn naekte lichaem slaet; en hy is niet vreemd van te denken, dat dit onweer, in 't welke God verscheen, met deszelfs geduchte uitwerkzelen, het middel, en als de magtige hand van God was, waerdoor zy, op het aengekondigde vonnis, uit het Paradys verdreven werden: welk laetste hy echter, voor als nog, niet hooger opgeeft, dan als eene losse bespiegeling. - Wyders verleent zyn Eerwaerde ons, in de derde Overdenking, nog enige aenmerkingen rakende het vonnis over den Duivel, als des Menschen Verleider, geveld, Gen. III. 14, 15. - En eindelyk voegt hy, by deze drie behandelde
onderwerpen, die zeer verschillend ingezien kunnen worden, zonder dat 'er
| |
| |
de Godsdienstleer enig nadeel by lyde, ene overdenking die meer regelrecht onzen Christelyken plicht betreft. Dezelve gaet namelyk over het bestuur door den Apostel Paulus, omtrent het gebruik van des Heren heilig Avondmael gegeven, 1 Cor. XI; en wel inzonderheid vs. 28 en 29. De menscht beproeve zich zelven, en ete alzo van het brood en drinke van den drinkbeker; want die onwaerdiglyk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaem des Heren.
Na ene beknopte ontvouwing van 't wangedrag der Corinthische Christenen omtrent het Avondmael, met ene navorsching der oorzaken van 't zelve, en ene aenwyzing van de voorzichtige manier op welke de Apostel het zelve tegengaet, verledigt zich de Eerwaerde van Eyk tot het overwegen der gewoone verklaringe van 's Apostels woorden, vs. 28 en 29: en legt het 'er op toe, om te toonen, dat Paulus zo met gesproken heeft, noch heeft kunnen spreken, als zyne woorden meestal opgevat worden. En aen een bondige wederlegging hiervan hecht hy ene oordeelkundige verklaring van des Apostels voorstel; welke in 't hoofdzaeklyke hier op uitkomt.
Onwaerdiglyk te eten en te drinken is niet betreklyk tot de waerdigheid of de onwaerdigheid van den persoon als persoon, of deszelfs wettig regt; maer op de wyze van zulks te doen; het behoort naemlyk indiervoege te geschieden, als de aert der zake medebrengt, als het gewigt en de waerdigheid der plegtigheid vordert. Die hier omtrent nalatig is, en zulks niet in agt neemt, die gedraegt zich onwaerdig; niet onderscheidende het lichaem des Heren. Als iemand, zouder ene ernstige overweging van 't Godsdienstige einde, waertoe deze plegtigheid geschikt is, tot het Avondmael nadert, als tot ene gewoone maeltyd, dan maekt hy de behoorlyke onderscheiding niet tusschen dit brood, dat door Godlyke instelling het lichaem des Heren betekent, en het brood dat men dagelyks tot voedzel gebruikt. Hy gedraegt zich des onwaerdig, door geen onderscheid te maken tusschen de hooge einden, waer toe men aen des Heren tafel zamen komt, of aen zyn eigen tafel of dien zyner vrienden gaet aenzitten. Zodanig een eet en drinkt zichzelven een oordeel, die haelt zich door dit zyn wangedrag de Godlyke straf op den hals, die zommigen onwaerdige Avondmaelgangers te Corinthe reeds ondervonden. De Apostel wil 'er niet mede aenduiden, dat dan in dat brood en dien wyn ene sap en bloedverdervende kragt lag;
| |
| |
des hun eten en drinken ene dadelyke en natuurlyke oorzaek van hunne drankheid wierd. Maer hy beoogt 'er mede hen te doen opmerken, dat zy die buitengewoone ziekten en krankheden, welken toen onder hen heerschten, niet hadden toe te schryven aen enig verderf in de lucht of andere natuurlyke oorzaken; maer te beschouwen hadden, als ene onmiddelyke bezoeking van God, als een regtvaerdig oordeel, dat hen trof van wegen het onwaerdig gebruik van des Heren Avondmael.
Wanneer nu de Apostel, ter afwendige en verdere voorkominge hiervan, dat voorzichtige bestuur geeft; de mensch beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood en drinke van den drinkbeker, dan zekerlyk ‘bestaat die zelfsbeproeving, welke hij vordert, niet in een onderzoek of men waardig is, of men als een geloovige recht heeft om het Avondmaal te gebruiken; maar in een onderzoek of men het waardiglijk gebruiken kan: een onderzoek, gepaard met eene werkdaadige toeleg, om zich van alles te ontdoen, wat hier in den weg is, zijn geheel harte en wandel zo te regelen, dat men op eene deeze hooge instellinge waardige wijze omtrent dezelve verkeert.’ - Zeer gepast merkt onze Schryver hier aen, dat men des Apostels vermaning dus hebbe in te vullen of te verstaen: de mensch beproeve zich zelven, en ete alzo, [te veten als zulken die zich beproefd hebben, als beproefde menschen.] En dit zo zynde, volgt 'er, gelyk hy met regt aenmerkt, van zelfs uit, ‘dat Paulus eene zelfbeproeving bedoelt, door welke men niet maar onderzoekt, of men recht heeft, of men bekwaam is om waardiglijk te eeten en te drinken; maar eene zelfbeproeving, door welke men zich bekwaam maakt, zijne aandacht, wil, geneigtheden, alle zijne vermogens regelt en bepaalt, om waardiglijk te kunnen eeten.’ - De Eerwaerde van Eyk versterkt deze zyne uitlegging, door de aendacht te vestigen, op het gebruik en de ware betekenis van het woord hier door den Apostel gebezigd. Het is zekerlyk, in de eerste plaets ontleend van de werkmeesters in goud en zilver, die gewoon zyn deze metalen, om te weten of ze echt of vervalscht zyn, op den toetssteen te beproeven; dan 't bepaelt zich niet tot dit toetzen, maer 't is ook betreklyk tot het louteren dier metalen; mitsgaders tot het temperen van dezelven, waerdoor ze tot dat alloy gebragt worden, het geen men
'er in vereischt, om bekwaem te zyn tot het verschillend gebruik waertoe ze dienen moeten: het
| |
| |
geen de konstenaers heten, het op zyn gehalte of proer brengen.
‘Ik neeme derhalven, zegt hy, het woord beproeven hier in de ruimste, in de volkomenste betekenisse, waarin het kan genomen worden; en wil derhalven de betekenisse van onderzoeken niet geheel uitgesloten, maar ook die van louteren, zuiveren en bekwaam maaken, 'er bijgevoegd hebben; zo dat des Apostels meening hierop in het gemeen zal neêr komen. Het is niet genoeg geloovige Korinthiers, dat gij recht hebt, om ten Avondmaal te gaan, en u van dezen plicht van Godsdienst, door eene gezette waarneeming, kwijt; gelijk bij alle plichten, zo komt het ook bijzonder bij dezen 'er op aan, hoe gij denzelven verricht Gij bezondigt u toch grootlijks, wanneer gij onwaardiglijk eet en drinkt, en wilt gij niet in 't zelve oordeel, dat anderen treft, vallen, wilt gij niet, dat dit oordeel ter algemeene verwoesting in de Gemeente voortgaat; weest dan omzichtig, en handelt met uw zelven op gelijke wijze, als de werkmeesters met het goud en zilver handelen; tracht, door een ernstig onderzoek, de waare gesteldheid van uw hart en wandel te ontdekken, zoekt u te ontdoen van den schadelijken weg, die bij u gevonden word; uw verstand, oordeel en wandel te zuiveren van alles, waardoor gij tot hier toe onwaardiglijk at en dronk; en tracht integendeel, door gezuiverde kennis, levendig geloof, en werkzaame liefde, u bekwaam te maaken, om waardiglijk te kunnen eeten en drinken. |
|