Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLessen over de Redekunst en fraaije Weetenschappen, van Dr. Hugo Blair, een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleeraar in de Redekunst en fraaije Weetenschappen, aan de Hoogeschool van Edinburg. Naar den Derden Druk, uit het Engelsch. Derde Deel Te Deventer by L. Leemhorst, 1790. In gr. octavo, 470 bladz.De bekwaame blair vervolgt in dit derde Deel zyn aangevangen ontwerp, geevende in les 30, eene vergelyking van oude en nieuwe Schryvers, beschouwende verder les 31, de Geschiedkundige Schriften; in les 32, de Wysgeerige Verhandelingen, Zamenspraaken, Brieven en Romans. Les 33 gaat over de Poëzy; derzelver oorsprong, voortgang en aart der Verzen. Les 34, over den Herderszang en het | |
[pagina 298]
| |
Lierdicht. Les 35, over het Leergedicht, en de beschryvende Poëzy. Les 36, over de Poëzy der Hebreeuwen. Les 37, over het Heldendicht. Les 38, over de Ilias en Odysea van homerus, en de Aeneis van virgilius. Les 39, over de Pharsalia van lucanus; het verloste Jerusalem van tasso; de Lusiade van camoens; de Telemaque van fenelon; de Henriade van voltaire; en het verlooren Paradys van milton. Les 40, over de Tooneelpoëzy; voornamenlyk de Tragedie. Les 41 bevat een vervolg van dit onderwerp, gaande hoofdzaakelyk over de Grieksche, Fransche en Engelsche Treurspelen; zynde les 42, even zo voor de Komedie of het Blyspel dier Natien, afgezonderd. Waar op een algemeene bladwyzer over de drie deelen volgt; zo dat dit Werk nu geheel volledig is: beloovende de Vertaaler alleen nog in een klein Nabericht, dat, in gevalle de Hoogduitsche Vertaaler van blair's Lessen, aan zyne belofte voldoet, door eenige Byvoegselen tot het zelve mede te deelen; hy die dan ook, toepasselyk voor den Nederlandschen Leezer, als een Aanhangsel tot dit werk, in het licht zal doen verschynen. lets dat zyne nuttigheid kan hebben, voornamelyk wanneer men ook met de Nederlandsche Schriften, dienaangaande, raadpleege. Zo dikmaals wy van deeze Lessen spraken, hebben wy 'er ook onze goedkeuring over doen blykenGa naar voetnoot(*) en 'er is geheel geen reden, om, ten opzichte van dit laatste Deel, dat goed getuigenis te laaten vaaren. Overal ontmoet men den oordeelkundigen kenner der fraaye Weetenschappen: waar van ook het volgende, raakende het beroemdste en verhevenste Dichtstuk der Italiaanen, ten bewyze kan strekken. Het verloste Jerusalem van tasso kwam in het jaar 1574 ten voorschyn. Het is, in zynen geheelen aanleg, een regelmaatig en volkomen Heldendicht, versierd met alle de schoonheden, welke tot deeze soort van stukken behooren. Het onderwerp is de Herneeining van Jerusalem uit de handen der Ongeloovigen, door de vereenigde legers der Christen-Mogendheden: eene onderneeming, welke op zich zelve, en vooral naar de denkwyze der tyden van tasso, luisterryk, eerwaardig en heldhaftig was. De tegenstelling der Christenen tegen de Saraceenen maakt een zeer gelukkig kontrast. Deeze stof levert geene van die woeste en aanstootelyke tooneelen van burgeroorlogen op, welke by het leezen van lu- | |
[pagina 299]
| |
canus de ziel kwetzen; maar zy vertoont ons de uitwerkzelen van moed en yver, welke door een roemwaardig voorwerp zyn ontstooken. Het aandeel, 't welk de Godsdienst had aan deeze onderneeming, strekt niet alleen om aan dezelve meer luister by te zetten, maar opent ook natuurlyk een veld voor het invoeren van hooger Wezens en verheven beschryvingen. Daar te boven, behoort het bedryf tot een land en tot tyden, verre genoeg afgelegen, om eene vermenging van Fabelachtige Overleveringen met de eigenlyke Historie te gedoogen. ‘In de behandeling der geschiedenis geeft tasso blyken van eene ryke en vrugtbaare vindingskracht, welke een hoofdvereischte is in elken Dichter. Zyn Gedicht is vol van voorvallen, welke alle rykelyk genoeg asgewisseld, en in hun soort verscheiden zyn. Hy laat ons nooit in het geval komen, om door bloote oorlogen en gevegten vermoeid te worden. Hy verandert telkens het tooneel, en brengt ons van het slagveld, en uit de gevegten, tot de beschouwing van aangenaamer voorwerpen. Nu eens zyn het de plegtigheden van den Godsdienst; dan eens mingevallen; op een anderen tyd de voorvallen en ontmoetingen van een reis, of de bedryven van het herderleeven, welke den Leezer de noodige verkwikking en een gepast vermaak bezorgen. Tevens is het geheele stuk zeer kunstig zaamverbonden, en terwyl 'er groote verscheidenheid plaats heeft in de deelen, heerscht 'er eene volmaakte Eenheid in het geheel. De herneeming van Jerusalem is het voorwerp, 't welk van 't begin tot het einde in 't oog wordt gehouden, en met hetzelve eindigt het Gedicht. Alle de Episoden, uitgezonderd die van olinde en sophronia, in het tweede boek, staan met den hoofdinhoud des werks in een behoorlyk verband. Het Gedicht wordt verleevendigd door een aantal van verschillende karakters, welke alle zeer duidelyk geteekend zyn, en tevens zich zeer wel staande houden. Godfried, de aanvoerder van de onderneeming, is verstandig, bedaard en dapper; tancred is verliefd, edelmoedig en stout, en maakt met den trotschen en woesten argantes een keurig kontrast; rinaldo (de eigenlyke held van het stuk, en gedeeltelyk naar den achilles van Homerus gecopieerd) is heftig en zeer gevoelig omtrent beleedigingen, vervoerd door de verleidingen van armida, maar, over 't geheel genomen, een karakter van zeer veel yver, gevoel van eer en heldhaftigheid. De moedige en edeldenkende solyman, | |
[pagina 300]
| |
de tedere erminia, de listige en geweldige armida, de mannelyke clorinda, zyn alle wel getrossen, en leevendige Figuuren. In de daad, in het stuk van karakters munt tasso by uitstek uit: hierin overtreft hy virgilius, en behoeft voor geenen Dichter, behalven homerus, te wyken. Hy gebruikt een groot aantal Hooger Wezens; en hierin is zyne verdienste eenigzins meer twysselachtig. Overal, waar hy Hemelsche Wezens invoert, is zyne vinding edel. God, op de strydende legers nederziende, en, by zekere gelegenheden, eenen Engel afzendende, om den voorspoed der Heidenen te stuiten, en de kwaade geesten te beteugelen, maakt eene verheven werking. De beschryving van de Hel, met de verschyning en de redevoering van den Satan, in 't begin des vierden Boeks, is mede by uitstek treffend, en dezelve is zichtbaar door milton nagevolgd, schoon men moet toestaan, dat deeze dezelve verder heeft uitgebreid. Doch de Duivels, Toveraars en Bezweerders speelen in het werk van tasso een te groote rol, en de invoering van dezelve verspreidt over het stuk eene somberheid, welke gansch niet aangenaam is voor de verbeelding. Het betooverde bosch, waarop de knoop van 't stuk voornaamelyk rust; de boden, gezonden om rinaldo op te zoeken, ten einde hy de betoovering mogt vernietigen; dat deze door eenen Hermiet gebragt worden in een hol, gelegen in het middelpunt der aarde; hunne wonderbaare reis naar de gelukkige Eilanden; het te rug brengen van rinaldo uit de strikken van armida en de Wellust; zyn alle tooneelen, wel zeer vermaakelyk, en met de schoonste trekken der Poëzy beschreeven, doch waar by men tevens moet bekennen, dat het wonderbaare tot in het buitenspoorige is gedreeven. In het algemeen is het gene, waar in tasso meest te berispen is, een zekere zucht tot het Romaneske, welke zich in de meeste voorvallen van zyn Gedicht vertoont. De voorwerpen, welke hy ons vertoont, zyn altoos groot, maar zomtyds te ver bezyden de waarschynlykheid. Hy verraadt doorgaans den smaak van zynen leeftyd, welke nog niet te rug was gekomen van eene buitenspoorige ingenoomendheid met de Geschiedenissen der doolende Ridders; geschiedenissen, welke door de wilde, doch ryke en aangenaame, verbeelding van ariosto van nieuws in aanzien waren gebragt. Men kan echter tot verdeediging van tasso zeggen, dat hy niet wonderlyker en Romanesker is dan ho- | |
[pagina 301]
| |
merus of virgilius. Het eenige onderscheid tusschen hem en dezen bestaat hier in, dat wy by dezen de romaneske denkbeelden van het Heidendom, en by hem die van de Ridder-eeuwen aantreffen. In alle schoonheden van dichterlyke beschryving en taal is tasso ongemeen ryk. Beide zyne beschryvingen en zyn styl hebben groote verscheidenheid, en zyn voor elkander gepast. In het beschryven van grootsche voorwerpen is zyn styl vast en deftig; doch daalt hy af tot het beschryven van vrolyke en aangenaame voorwerpen, zo als het Herderleeven van erminia, in het zevende, en de schoonheid en kunstenaryen van armida in het vierde Boek, dan wordt de styl zacht en inneemend. Deeze beide Beschryvingen, gelyk wy reeds gezegd hebben, zyn keurig in haare soort. Zyne Gevegten zyn levendig, en in de voorvallen zeer verscheiden; doch ten opzichte van leeven en vuur moeten zy voor die van homerus wyken. In de gevoelens is tasso niet zo gelukkig, als in zyne beschryving. Hy zal ons in de daad veel meer door Handelingen, Karakters en Beschryvingen inneemen, dan door de Zedelyke gevoelens, welke in zyn werk heerschen. In teêrgevoeligheid staat hy verre beneden virgilius. Wanneer hy in zyne gesprekken aandoenlykheid en gevoel wil brengen, vervalt hy ligtelyk in het styve en kunstige. In 't stuk van puntige gezegden, waarover men tasso zo dikwyls berispt heeft, is men, myns oordeels, met berispen te ver gegaan. Gemaaktheid is geenszins het algemeene karakter in de manier van tasso, welke, over het geheel genomen, mannelyk sterk en zuiver is. 't Is waar, by sommige gelegenheden, en byzonder, gelyk ik zo even aanmerkte, wanneer hy teder wil zyn, vervalt hy tot gedwongene en onnatuurlyke gedachten; maar het scheelt veel, dat deze zo menigvuldig en gemeen by hem zyn zouden, als doorgaans gesteld wordt; en ik ben verzekerd, dat, met het uitwerpen van zestig of tachtig regels, het geheele Dichtstuk van alle gebrekkige plaatsen van dien aart gezuiverd zoude zyn. Na dat boileau, dacier, en andere Fransche Kunstrechters van de voorige Eeuw, in 't hoofd gekreegen hadden, tasso door te haalen, werd deze luim onder de geleerden in Frankryk algemeen, en sloeg van daar ook tot zommige Engelsche Schryvers over. Doch men zou waarlyk haast denken, dat die luiden tasso niet van zeer naby gekend hebben; of ten minsten, dat zy hem niet, dan met sterke | |
[pagina 302]
| |
vooroordeelen ingenomen, geleezen hebben. Het schynt my ontegenspreekelyk, dat het verloste Jerusalem, in rang en waarde, het derde regelmaatige Heldendicht is van alle, die 'er gevonden worden, en naast komt aan de Ilias en de Aeneis. Men mag tasso met recht beneden homerus stellen, ten opzichte van eenvoudigheid en vuur; beneden milton in stoute verhevenheid van geest; maar voor andere Dichters behoeft hy in geenerhande dichterlyk talent te wyken: en ten aanzien van vindingrykheid, verscheidenheid in voorvallen, teekening van karakters, rykheid van beschryvingen, en fraaiheid van styl, ken ik, buiten de drie genoemden, geenen Dichter, welke by hem kan vergeleeken worden.’ Mogelyk zyn de denkbeelden van den Heer blair wat al te gunstig omtrent de vindingrykheid van deezen Italiaanschen Dichter, ten minsten zommigen onzer letterkundige Landgenooten, vinden 'er zo veel behaagen niet in. Wy zullen de twee Tooneelspellen, de Toveryen van Armida, en Reinout in het betoverde Hof, beide uit het verlost Jerusalem genomen, en helaas! nog 's Jaarlyks, in de kermisweeken, op den Amsteldamschen Schouwburg vertoond wordende, niet tegen tasso aanvoeren, als hebbende hy geen deel aan de veele zotheden die 'er in die stukken voorkomen. Doch dit ontneemt zyn Heldendicht die ongelooflyke wonderen niet, die men in hem berispt. Zo als, by voorbeeld: dat hy tien Christen Prinssen in visschen doet veranderen; dat hy een Papegaai deuntjes van haar eigen uitvinding doet zingen. Dat rinaldo door één Christen Toveraar, uit de handen van tien Turksche Tooveraaren verlost wordt. Dat ubaldus en zyn makker, door een ouden heiligen Toveraar, naar het middenpunt der aarde gebragt worden; dat zy dáár, aan den boord van eene beek vol kostelyke steenen, wandelen. Van hier worden zy naar Askalon gezonden. Een oud wyf voert hen in een klein schuitje naar de Kanarische Eilanden. Hier landen zy, onder Gods geleide, met een toverstok in de hand. Van daar voeren zy den Held rinaldo, die 'er zo noodzaakelyk vereischt werd, naar het leger der Christenen. Maar wat regt die groote Held daar uit? Tasso voert hem van de Piek van Teneriffe naar Jerusalem, om eenige oude boomen uit te roeijen in een bosch, dat vol spooken of booze geesten was. Dit bosch maakt het wonderbaare van dien Dichter uit. Een buitenspoorig wonderbaar zeker, dat den Italiaanen alleen kan behaagen, en dat wy schier uitzinnig zouden noemen, zo we niet iets aan de | |
[pagina 303]
| |
Eeuw van tasso wilden toegeeven, toen de Toveraars en spooken in meer achting waren, dan ze nu zynGa naar voetnoot(*). En dat we in Hem te meer kunnen verschoonen, daar men onlangs, uit verscheidene zyner Schriften, vergeleeken met zyn leven, beweezen heeft, dat hy wezenlyk geloofde, dat een geest hem overal vergezelde. - De Episode van olinde en sophronia, hoe afgescheiden van zyn Heldendicht, is op zich zelven zo schoon, dat het byna alle buitenlandsche vernuften heeft bezig gehouden; zynde 'er in ons Vaderland, op het spoor van cronegk, doch met minder feilen, ook het Treurspel Olintes, van den Heer kasteleyn op gebouwd. - De Vertaaler deezer Lessen heeft, in eene Aantekening bl. 125, den Heere p. huizinga bakker voor dood te boek gesteld, wy kunnen hem, en onze Leezers, echter, met vermaak, verzekeren, dat die Dichter nog leeft. |
|