lyke gevolgen, dat Tom Jones zyne Dogter aan den onregtmaatig mistrouwden Fellamar, zynen weldoener, verbonden ziende, rede hebbe, om met blyder harte te zeggen: ‘De Vrede en Vreugde zullen hier voortaan haaren zetel vestigen, daar de kwaadaartigheid gedacht hadt eeuwige twist en ramp te stichten.’ - Laatstlyk is hier nog bygevoegd een Tooneelspel, geheeten, de Dragonder te Thionville, waarin men ons een by uitstek edelmoedig bedryf voordraagt, het welk men getuigt dat inderdaad op de eigen wyze byna gebeurd is, als het
hier opgegeeven wordt. - De geschiedenis, te treffend, om ze ter deezer gelegenheid niet te melden, is kortiyk deeze.
Een Dragonder had zich op de hartiykste wyze verbonden aan een ouden Ridder, die zeer zwak, en byna van zyn gezicht beroofd, in bekrompen omstandigheden leefde. Zyne barbaarsche Vrouw, welke geregtlyk van hem gescheiden was, drong aan op de betaaling eener somme gelds, welke hem diestyds onmogelyk was af te geeven: zy, schoon des kundig, bewerkte dat een Deurwaarder met Geregtsdienaaren kwam, om hem, by mangel van betaaling, in de gevangenis te brengen. De edelmoedige Dragonder vertraagt de uitvoering, snelt naar zyn Kapitein, vernieuwt zyn dienst voor agt jaaren, en redt den ouden Ridder, door het ontvangen handgeld; offerende dus zyne vryheid op, ter behoudinge van zynen Vriend. De Colonel van het Regiment vond deezen edelmoedigen trek te braaf, om dien niet te vergelden; stelde hem aan tot onderofficier, en deed hem voorts de gunstigste toezeggingen: maar hy kon den Dragonder niet dan bezwaarlyk overhaalen, om den hem opgedraagen post aan te neemen, om dat hy van dit zyn eedrag geen gerugt wenschte gemaakt te hebben. - Men heeft dit voorval natuurlyk zeer treftend ten tooneele gevoerd; en de Colonel drukt zig, op de aanhoudende weigering van den Dragonder, die wilde dat het gebeurde door stilzwygendheid als vergeeten zou worden, ten slot, gepast op deeze wyze uit. ‘Men kan de trekken van belangelooze grootmoedigheid niet te veel bekend maaken: Zy vertroosten de Goeden; en zo zy de Kwaaden niet altyd verbeteren, doen zy ten minsten de deugd eerbieden.’