vrije wooning, en zo veele profijten, dat noeme ik geluk! nu, wij voor ons, zijn met minder ook te vreden.” En wie rekent hij dan onder die ons? onder anderen, naar zijne gedagten, een Man, wien gij, met alle uwe agthonderd gulden, niet waardig zijt, dat gij zijne schoenriemen ontbindt. - Maar, de Man, waarvan gij spreekt, die heeft immers meer, ten minsten duizend gulden? - ô Geef 'er hem nog duizend bij, en zijne verdiensten zijn nog lang op verre na, niet beloond.
Bij eenige zeer laaghartige zielen, gaat deze verwondering, met eene zigtbaare vernedering omtrent ons gepaard. “Lieve God, is hun woord, zulk eene heerlijke bediening, zulk een rijkelijk bestaan! wie had dat tog ooit kunnen denken, toen gij hier nog op de schoolen waart! Ik wilde u nog wel eens in uw kort, versleeten en uitgemonsterd sjammerloetje zien.” Omtrent dezulken moet men echter eenigzins toegeevendheid gebruiken; zij zijn zich, al van hunne geboorte af, altijd volmaakt gelijk gebleeven, en hunne verdiensten hebben nimmer kunnen beloond worden, om dat zij volstrekt geene bezaten.
Zo de jaloezij niet met eenen edelen naijver gepaard gaat, dan is ze niets anders dan een heimelijke Nijd. - Daar zijn menschen, die van plonderen en vermoorden nog veel liever zouden hooren verhaalen, dan van de bekwaamheden van eenen eersten Meester in de Muziek, of van den verworven roem van een Geleerden; - wier ziel ten eenenmaal gegriefd word, wanneer zij het slechts leezen, en daarom maar geheele bladzyden, waar dit voorkomt, overslaan; doch zonder dat ze in 't minst tot iets dergelijks besluiten, maar die hierom ook gestadig blijven, wat ze zijn, lui, onweetend en onnut.
ô Belagchelijke dwaasheid! nimmer genoeg te bespotten - te beklaagen! Heele Familien bouwen, smullen, dauzen of koopen zich arm, en dat slechts om eene andere, die hunne jaloezij verwekt heeft, niet alleen de vlag af te winnen, maar om 't geroep van 't Gemeen daar door gaande te maaken: “Ja, deze tracteerde nog beter dan die; zij hebben zelfs geillumineert, 't welk de andere niet deeden, en spijsden aan drie tasels, daar de andere slechts twee hadden.”
Ik ken bijna geen geweldiger soort van haat dan den Brood- of Neeringnijd; deze verwekt, onder ambagts- en werklieden, vegterijen en zelfs bloedstortingen; en onder Fabrikeurs of Kooplieden ruïneerende Processen, die hun