Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Levens van doorluchtige Grieken en Romeinen, onderling vergeleeken, door Plutarchus. Uit het oorspronkelyke Grieksch, geheel op nieuw, vertaald, en met zeer veele Aantekeningen opgehelderd. Eerste Deel. Met Plaaten. Te Amsterdam by J. Allart, 1789. Behalven de Voorreden, 511 bladz. In gr. octavo.Met het hoogste regt houdt men dit Werk van den beroemden Plutarchus, vry eenpaarig, voor een van de best uitgevoerde en nuttigste Schriften der Oudheid. In het zelve worden de bedryven van veele doorlugtige Grieken en Romeinen naauwkeurig ontvouwd; telkens gaan 'er twee met elkanderen gepaard; en op derzelver leevensbeschryving, volgt dan eene oordeelkundige vergelyking van beider gedrag; waardoor ons des niet alleen hunne daaden, maar ook derzelver wederzydsche waarde, kennelyk gemaakt worden; uit welken hoofde het een dubbel leerzaam nut heeft. Tot nog had de Nederduitsche Leezer, niet dan eene thans geheel verouderde en onleesbaare Vertaaling van dit hoog te schatten Werk; maar in deezen wordt hem eene by uitstek keurige Vertaaling van het zelve aangeboden, die, ten beteren verstande van etlyke byzonderheden, met verscheiden ophelderende aantekeningen verrykt is; des men dit Meesterstuk der Oudheid thans in onze Moedertaale op eene luisterryke wyze moge beschouwen; en 'er met een leerzaam genoegen een overnuttig gebruik van kunne maaken. - Het nu afgegeeven eerste Deel deezer Vertaalinge levert ons, behalven eene voorafgaande levensbeschryving van Plutarchus, (welker Opsteller, niet dan met een welberaaden oordeel, het Fransche Stuk van den Heer Dacier deswegens gebruikt heeft,) de levens van Theseus en Romulus, mitsgaders van Lycurgus en Numa Pompilius; beneffens de vergelyking van ieder paar deezer doorlugtige Persoonaadjen; | |
[pagina 289]
| |
welken, zo ten aanzien van 't Geschied- als Staatkundige, aller opmerkinge dubbel waardig zyn. - Tot eene proeve deezer Vertaalinge, diene het volgende berigt, wegens het voorgevallene, dat aanleiding gaf tot de vereeniging der Romeinen en Sabynen, onder het bestier van Romulus van de eene, en Tatius van de andere zyde. De gewelddaadige schaaking der Sabynsche Maagden, en die van andere Nabuuren, bragt natuurlyk eene verbittering tegen Romulus en de zynen te wege. Had men terstond eenpaarig beslooten, zyn naauwlyks gevestigden Staat aan te tasten, vermoedelyk was hem dit misdryf binnen kort ten duurste betaald gezet; dan, daar zommige Landschappen agterlyk waren, den tyd met beraadslaan en uitrusten sleeten, werd Romulus slegts, door 't eene Volk voor, en 't andere na, aangevallen, waarover hy telkens zegenpraalde. Eindelyk egter vonden de overige Sabynen, steeds meer verbitterd, het goed, Tatius tot hun algemeen Legerhoofd aan te stellen, en op Rome aan te rukken. Door verraad meester van de Burgt geworden zynde, kwam het wel dra tot een en ander Gevegt; en laatstlyk ontstond 'er een treffen, 't welk de Romeinen tot wyken bragt; doch Romulus deed hen eerlang weder stand houden, den stryd hervatten, en de Sabyners terug dryven. ‘Nu liet het,’ (dus vervolgt Plutarchus zyn verhaal,) ‘Nu liet het zich aanzien, dat het gevecht wederom, als te vooren, eenen aanvang zoude neemen, wanneer men, op het onverwachtst, door eene allerzeldzaamste en nooit gehoorde Vertooning werdt getroffen. Men zag de geschaakte Dogters der Sabynen, deze van die, gene van eene andere zyde, met groot geroep en gegil, als van den GodGa naar voetnoot(*) bezeten, over wapenen en lyken heen snellen naar hunne Mannen en Vaders. Zommige droegen haare Zuigelingen op de armen, andere verscheenen met loshangende hairen: alle, beurtelings, nu de Sabynen, dan wederom de Romeinen aanspreekende, gebruikten zy de lieffelykste naamen! - De gemoederen werden des, wederzyds vermurfd, en men ruimde haar plaats in om te kunnen staan, tusschen de twee slagordens. Nu klonk haar gejammer elk in de ooren, en het medelyden werdt, door haar te zien en te hooren, alge- | |
[pagina 290]
| |
meen; vooral toen zy, haare zaak met allen ernst en vrymoedigheid bepleit hebbende, haare redenen demoedig en met smekingen voleindigden, “Wat hebben wy dan, zeiden zy, voor Gruwelstuk, of Misdaad tegen U bedreeven, dat wy de vreezelykste rampen of reeds beproefd hebben, of nog beproeven moeten? Wy zyn met geweld en onwettig geroofd, door hen, die tegenwoordig onze Echtgenooten zyn. Na dat wy geroofd waren, hebben onze Broeders, onze Vaders en Nabestaanden, zo langen tyd gewacht met zig onzer aan te trekken, als 'er nodig was, om ons door de wreedste noodzaakelykheid te vereenigen met hen, die korts geleeden het meest door ons gehaat werden. Die zelfde mannen, van welken ons geweld en ourecht wedervoer, wekken thans onze bekommernis wanneer zy stryden, en worden door ons beschreid, wanneer zy sneuvelen. Gy, Sabynen! zyt niet gekomen, om ons, nog Maagden zynde, te wreeken, op onze overweldigers; maar gy wilt Vrouwen van haare Mannen, en Moeders van haare Kinders afrukken. De hulp, welke Gy ons thans komt bewyzen, is voor ons ellendige rampzaliger, dan die onachtzaamheid, waarmede Gy ons eerst hebt laaten zitten. Ziet daar de blyken van liefde aan ons door onze Vyanden beweezen; en ziet daar het medelyden, dat ons van U wedervoer. Waarlyk! indien 'er zelfs eene andere oorzaak was, om oorlog te voeren, behoordet Gy 'er van af te zien, daar gy onderling Zwagers en Grootvaders en Naastbestaanden geworden zyt. Maar zo de wapenen om onzentwille zyn opgevat, voert ons dan, bidden wy, te gelyk weg met Uwe Zwagers, met Uwe Kindskinderen! en geeft ons weder onze Vaders, onze Bloedverwanten, liever dan ons onze Mannen en Kinderen te ontweldigen. Wy smeeken U, dat wy niet voor de tweede maal Gevangene mogen worden.” Na dat hersiliaGa naar voetnoot(*) vele soortgelyke redenen gesprooken had, waarby ook de andere haare gebeden voegden, sloot men eenen stilstand van Wapenen, en de Opperste traden te | |
[pagina 291]
| |
zamen tot het houden van een mondgesprek. Dezen tusschentyd namen de Vrouwen waar, om hunne Mannen en Kinderen by hunne Vaders en Broeders te brengen. Ook verzorgden zy die genen, welken zulks nodig hadden, van spyse en drank. Andere bragten den gekwetsten hulpe toe; namen dezelve met zich naar huis, en deeden hun zien, dat zy, Vrouwen, het bestier van de huishoudingen hadden, dat de Mannen alleszins oplettende omtrent haar waren, en haar, onder betoon van de uiterste goedwilligheid, alle eere beweezen. - Hier op werdt het Vredeverdrag getroffen op de volgende voorwaarden: “Dat de Vrouwen, die zulks wilden doen, blyven zouden by haare tegenwoordige Mannen, zonder tot eenig werk of dienst gehouden te zyn, dan tot het bereiden van de Klederen. Dat Romeinen en Sabynen eenen Gemeenen Staat zouden uitmaaken. Dat de Stad den naam zou dragen van rome naar romulus; maar alle Romeinen quirites heeten, naar het Vaderland van tatiusGa naar voetnoot(*). Dat beide Koningen gemeenschappelyk over het Ryk en de Legermagt bevelen zouden.” - De plaats, waar dit Verdrag getroffen werdt, draagt nog den naam van comitium. - Te zamen, of overeenkoomen, heet by de Romeinen, comire of coïre.’ |
|