lettende onderscheiding na, (1.) de overeenkomst, die 'er plaets heeft, tusschen de vroegere en latere bestryders van den Christelyken Godsdienst; mitsgaders (2.) het verschil dat 'er tusschen hunne manier van aenvallen gevonden word, waerby ook tevens de verschillende
omstandigheden der zaken, ten aenzien van kundigheden, denkwyze enz. in opmerking komen. - By deze Verhandeling heeft men voorts nog geplaetst ene Proeve van den Hoogleeraer j. van voorst ‘over de egtheid en ongeschondenheid van Mattheus Euangelie, en wel bijzonder over de egtheid van Matth. XXVIII: 19:’ welk stuk men 'er te eerder bygevoegd heeft, om dat de Hoogleeraer piper, in zyne Verhandeling, iets gemeld had, over de betwiste echtheid van Mattheus I en II. Deze Proeve des Hoogleeraers is met ene oordeelkundige oplettendheid uitgevoerd, en strekt, zo wy agten, ten voldoende bewyze, zo ten aenzien van dit Euangelie in 't algemeen, als van die betwiste plaets in 't byzonder. Inmiddels doet het ons echter enigzins vreemd, dat zyn Hoogeerwaerde niet opzetlyk stil staet op de bedenking, hoe 't bykome, dat de Apostelen van Jezus, naer 't geen ons in de Handelingen der Apostelen gemeld word, zich niet bedienen van dat voorschrift hunnes Leermeesters, maer eniglyk doopen in den naem van Jesus. Alleenlyk tekent hy deswegens, als ter loops, het volgende aen. ‘Men kan geenszins ontkennen, dat de eerste Christenen ook wel bij verkorting doopten, in den naam van Christus, waarbij zij dan de erkentenis van Vader, Zoon en Heiligen Geest, door Hem bevolen, zullen voorondersteld, of nader voorgeschreven hebben. Dat zij echter, ook in de allervroegste tijden, wel uitdrukkelijk in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes gedoopt hebben, blijkt, dunkt mij, middagklaar uit Hand. 19: 2.’ - 't Ware te wenschen, dat de Hoogleeraer dit middagklaer getoond hadde; en dat hy, dit nu niet geschied zynde, het zelve by ene nadere gunstige gelegenheid, eens duidelyk trachte te doen zien.