eene couplet in het andere. Dus zingt zy, by voorbeeld, in den eersten Zang.
Waarom, verbeelding! schetst ge, in vrolyke oogenblikken,
Zo levend voor myn geest het sombre doodstafreel?
Dan, zou het vreedzaam graf myn hygend hart doen schrikken?
'k Ben 't rustloos woeltooneel
Der sterflykheid reeds moê: neen, wisselvallig leven!
Een eeuwge winter heerscht in 't donker sterfgewest,
'k Zag daar de reinste vreugd met smart en rouw doorweeven,
Door nyd en wraak verpest.
Wat baat eene afdeeling in coupletten, wanneer men zich zoo weinig aan de vereischten van den Lierzang bindt, als hier in het vierde en vyfde vers gedaan is. Men beproeve het eens, door Muzyk op dit couplet te maaken, men zal dan daadlyk gewaar worden, dat de muzikaale Zanger met het woord woeltooneel zal moeten eindigen, en niet, dan na eene Preludio, tot het volgend couplet kan overgaan: maar eindigt dan ook de zin, met de Muzyk? Neen, die wordt geheel afgebroken, en door de Preludio verlooren. En deeze feil wordt in deeze Lentezangen telkens herhaald, als bladz. 3 en 4, coupl. 4. 1 en 4; bladz. 12, coupl. 2 en 3; bladz. 16, coupl. 3 en 4; zie ook bladz. 17. 20. 27. 28. 32. 34. 37. 43. 50. 83. en 86. - Bekwaame Geniën willen wy gaarne raaden, om dat zy in staat zyn onze Dichtkunst voordeel aan te brengen, en men, in hunne schoone Dichttafreelen, maar weinig naauwlyks zigtbaare sinetjes veelen kan.