| |
Het Avondmaal van Jesus, en deszelfs waarneming meer eenvoudig gemaakt, of Gedagten ter wegneming van eenige gebreken in de leere en behandeling van het zelve. Met een Aanhangzel ter beoordeling van het verschil over de Kerk, het Genadeverbond, de Sacramenten, en de denkwyze der oudere Godgeleerden daarover. Te bekoomen by de meeste Boekverkoopers in de Nederlandsche Steden. Behalven de Voorreden, 232 bladz. In gr. octavo.
Onbevooroordeelde beoefenaers der Godgeleerdheid, die geschikt zyn om de Bybel-Leer en de Systhematische Leer behoorlyk te onderscheiden, en daerover onpartydig te oordeelen, zullen dit Geschrift met veel genoegen kunnen doorbladeren; terwyl bevooroordeelde Lezers, die de Systhematische Leer en de Bybel-Leer op dezelfde waerde schatten, het veelal met een versmadend oog zullen aenzien. Deszelfs inhoud is zeker niet in den smaek der laetsten; echter durven wy hun, zo wel als den eersten, de lezing van dit Stukje aenpryzen: ook hun, als ze 't nog bezadigd kunnen doen, kan die lezing nuttig zyn. Het onderwerp is van een wezenlyk gewigt; en de Autheur behandelt de verschillende denkwyzen en leidingen daeromtrent, met alle bescheidenheid, zeer duidelyk en regelmatig; zo dat hy het hier toe behoorende, van de ene en andere zyde, in een juist daglicht stelle.
De Autheur van dit Geschrift, naemlyk, legt het 'er op
| |
| |
toe, om de Christenen, die de Leer der Hervormden belyden, weder te brengen, tot de kennis en erkentenis van de eenvoudige leer des Euangeliums, nopens de instelling van des Heeren Avondmael, en deszelfs viering, overeenkomstig met het geen Jezus daer mede bepaeldlyk bedoelde. Ten dien einde brengt hy ons aenvanglyk onder 't oog, hoe men, schoon wedergekeerd van vroegere wanbegrippen, evenwel, over 't algemeen, op verre na nog niet gekomen is, tot de eenvoudige Euangelieleer deswegens; welke hy vervolgens beknoptlyk aldus voordraegt.
‘Het Avondmaal vertoont zig (naar die Leer,) als eene verhevene, maar teffens eenvouwdige plegtigheid, van den Zaligmaaker geschikt, tot eene herhaalde gedagtenis van zijn lijden en sterven; eene Godsdienstoeffening, die tessens dienen kan, om bij de belijders van Jesus naam onderlinge liefde aan te kweeken. Alles bestaat daarin, dat de Kristenen op bestemde tijden samenkomen, brood eeten en wijn drinken, om daarby eene plegtige gedagtenis te houden van die groote zaak; dat de Heer der heerlijkheid, om de zonde te verzoenen, en het leven en de genade voor zondaars te verwerven, zigzelven tot een smadelijk lijden, en eenen vervloekten doot, heeft overgegeeven. Dit is het eenigste, 't welk Jesus, naar zijne eigene verklaring, met het Avondmaal heeft bedoelt. Elk, die de Bijbelplaatsen alleen tot het beginsel van zijne kennis neemt, zal 'er niets meer in vinden.’
Nadien nu het Avondmael, dus beschouwd, velen al te eenvoudig voorkomt, zo maekt onze Schryver 'er verder zyn werk van, om te toonen, dat dit begrip van den aert dier instellinge het Avondmael waerdig en gewigtig genoeg maekt, overeenkomstig met de goedheid en wysheid van Jezus; als mede dat de onderhouding dezer plegtigheid, in dien verstande, allernuttigst is; ‘zo dat wij, om het zelve waardiger en heilrijker te maken, geene andere verborgenheden in het zelve behoeven te zoeken.’
Zyne gedachten over het Avondmael indiervoege, als Euangelisch, voorgesteld en gestaefd hebbende, verledigt hy zich vervolgens tot het nagaen van zulke denkbeelden nopens die plechtigheid, onder de belyders der Hervormde Leere, welken, zyns oordeels, uit de Euangelieleere niet afgeleid kunnen worden, maer alleen gegrond zyn, op menschlyke en door den tyd geheiligde begrippen. Hiertoe brengt hy inzonderheid deze twee. (1.) ‘Die hooge gedagten, die bijzondere en bijgelovige hoogagting, welke
| |
| |
men voor het Avondmaal, boven alle andere Godsdienstpligten en Godsdienstige instellingen, heeft.’ En (2.) ‘Het nog vrij algemeen aangenoomen gevoelen, dat men in het Avondmaal, door deszelfs regt gebruik, zekere genadens deelagtig wordt, die, zo ze aan het Avondmaal niet eeniglijk zijn verbonden, egter bij het zelve op eene byzondere, op eene uitneemende, wijze genoten worden.’ Zyne hier tegen aengevoerde bedenkingen leiden hem voorts van zelven ter beoordeelinge van den nog zeer gewoonen spreektrant over het Avondmael, ‘waarmede men het zelve vertoont als eene instelling, bij welke men naar de ziel word gespijst, met Jesus gekruiste lighaam en zijn vergoten bloed.’ Onze Schryver tracht te toonen, dat zulks niet alleen ongegrond, maer ook teffens gevaerlyk is; en ter dier gelegenheid hecht hy aen het voorgestelde zyne opmerking nopens de beste wyze om over het Avondmael te prediken, met ter zydestellinge van al dat verbloemde, zinspelende en leenspreukige. ‘Openbaare Leeraars; (zegt hij,) behoorden, in hunne voorstellen bij het Avondmaal, de natuur en de oogmerken van het zelve, zonder iets menschelijks 'er bij te voegen, open te leggen, met duidelijke woorden daarover te spreeken, en hunne hoorders op te leiden tot eene regte en Gode welbehaagelijke verkondiging van Jesus doot.’
By de beschouwing van 't een en 't ander, heeft ons de Autheur meer dan eens doen gadeslaen, dat de aengeduide verkeerde denktrant, en de daeruit voortgevloeide spreekmanieren, naer uitwyzen van de geschiedenis der leere des Avondmaels, grootlyks ontstaen zyn, uit vroegere verkeerde begrippen omtrent, en daer uit gevolgde behandelingen van, het Avondmael; die men in latere dagen wel gewraekt heeft; doch waer van het vooroordeel en bygeloof nog vele daeruit oorspronglyke overblyfzels bestendig omhelst. - Dan, buiten dit algemene, heeft men, naer zyn inzien, de leer der Sacramenten in 't gemeen, bovenal te houden voor den grond, waerop die nog beklyvende denk- en handelwyze omtrent het Avondmael haer steunzel vind. Zulks doet hem deze leer opzetlyk nagaen; en zich bevlytigd hebbende om aen te toonen, dat dezelve niet Bybelsch, maer slechts menschlyk, gansch ongegrond en willekeurig is, brengt hy ons verder onder 't oog, hoe de oorsprong dezer leere, even als die van het voorgemelde, in de boven aengeduide bron te vinden zy.
Eindelyk neemt onze Schryver nog in overweging het
| |
| |
hedendaegsche verschil nopens de verzegeling, die in 't Avondmael geschied, en de persoonen voor welken het geschikt is. De denkbeelden van beide de partyen beoordeelende, is 't hem baerblykelyk, dat noch het een noch het ander gevoelen enigen grond in de Euangelieleer heeft; maer enkel te beschouwen is als een systematisch plan, door menschen op onderscheiden wyze, naer de verschillende leiding hunner gedachten gevormd; waer uit dan ieder even gegrond, zyne gedachten over de verzegeling afleid, gelyk hy zyne gedachten over de Sacramenten naer dat plan geschikt heeft. Alles komt hem des voor enkel menschlyk en willekeurig te zyn, dat hem ten besluite doet zeggen: ‘Laaten wy dan ook dit byvoegsel laaten vaaren, het Avondmaal beschouwen en behandelen, zo als Jesus het ingestelt heeft, als een gedagtenis van zijn lijden en sterven. - Alles, wat in die gedagte, dat het Avondmaal een zegel is van de waarheid van Gods algemene beloften, nuttig is, blijft overig, wanneer we hetzelve als een gedagtenismaal van Jesus zoendoot beschouwen, zonder ooit het woord zegel te gebruiken. Dan immers is het Avondmaal eene plegtigheid, bij welke men het sterven van den Heere Jesus, deszelfs oogmerken en zalige vrugten bedenken moet, bij welke men zig eene onbegrijpelijke liefde des Vaders en des Zoons herinnert, en eene eeuwige verzoening, welke door Jesus is te weege gebragt. - En is dat niet kragtig, om iemant aantemoedigen, om op Jesus zijnen weg te wentelen, en op hem te betrouwen, wanneer hij bij de breeking des broods en de vergieting van den wijn, gedenkt, dat God zijnen zoon voor zondaars heeft overgehad, dat Hij door het sterven van denzelven volkomen is verzoent? Wij behoeven dan, om het Avondmaal meer aanmoedigend te maaken, geen willekeurig denkbeeld van eene verzegeling van Gods belosten aan te neemen.’
Wyders voegt de Autheur, in de manier van een Aanhangzel by al dit bovenverhandelde, nog ene zedige beoordeeling van het verschil over de Kerk, de Verbonden, en de gevoelens der oude Godgeleerden daar over. Hy overweegt den onderscheiden leertrant, en de daer uit natuurlyk volgende verschillende leiding of bestuuring van de Leden der Kerke of des verbonds, overeenkomstig met het daer omtrent gevormde begrip, van wederzyde; en, naer zyne overweging, is die leertrant en leiding of bestuuring, van de ene zo min als van de andere party, Bybelsch; men heeft, vol- | |
| |
gens zyn inzien, van weerskanten, niet anders dan een menschlyk Systhematisch plan, dat, naer ene willekeurige leiding der gedachten, even gegrond, verschillende gevolgen in de leer en bestuuring oplevert: des dit verschil niets doe, tot het rechte verstand der Euangelieleer van het Avondmael. ‘Wij zien dus,’ (zegt daerom onze Schryver,) ‘Wij zien dus dat die beide plans, die zulk een verschillend gevoelen, omtrent de Sacramenten in 't gemeen, en het Avondmaal in 't bijzonder, uitleveren, even willekeurig zijn, alleen naar eigen goedvinden zijn gemaakt. - Hoe veel beter zou men dan doen, wanneer men al dien omslag vaaren liet; dat men, om de natuur van het Avondmaal te bepalen, niet eerst zulk eene breede verhandeling over de Kerk en het Verbond vooraf liet gaan, terwijl dezelve nergens anders toe dienen kan, als om de eenvouwdige waarheid te verdonkeren, en ons in het naspeuren van dezelve te verwarren. Het een zo wel als het ander gevoelen over het Verbond en de Kerk is tog willekeurig. En wanneer men daaromtrent iets heeft vastgesteld, is de natuur van het Avondmaal naar de sijsthematische redeneerwijze ook bepaalt. En wat hebben we dan, wanneer we zo een gevoelen over het Avondmaal hebben aangenomen? Niet de leere van den Bijbel, maar een besluit, 't welk eene aaneenschakeling van sijsthematische
redeneringen heeft uitgelevert, een gevolg van eene zekere leiding van gedagten, waaraan men zig naar zijn eigen goedvinden heeft gewent.’ - Laetstlyk komt hieromtrent nog in overweging de denkwyze der oudere Godgeleerden, waerop men zich thans ter wederzyde beroept, dat echter, gelyk men uit het geen de Autheur, ter ontvouwinge hier van, bybrengt, kan afnemen, weinig of niets ter zake doet; nademael die oudere Godgeleerden onkundig van een verschil waren, dat eerst in latere dagen ontstaen is. Hunne uitdrukkingen over 't een en 't ander hier toe betreklyk zyn zo nauwkeurig niet, als in de behandeling van zulk een verschil vereischt word; ondertusschen is het, als men hunnen leertrant over de daertoe behoorende onderwerpen naspoort, baerblyklyk genoeg, dat, in het hedendaegsche verschil, de ene party zo min rechtzinnig is als de andere; wanneer derzelver rechtzinnigheid, naer de leeren handelwyze dier oudere Godgeleerden, beoordeeld moet worden. |
|