nimmer uit het oog, dit smeek ik u, dat een al te diep onderzoek der moeilykste stukken, waarby men alles begrypen, van alles reede weeten, alles navorschen wil, wegens de enge paalen onzes verstands, de allergevaarlykste onderneeming is, waaraan men zig kan waagen. Vliedt derhalven, in deezen, allen te ver gedreevenen geest van onderzoek, die, in bedilzugt, uitloopen, en in 't einde ons verleiden zou, om ons, tot Regters, over Gods werken en wegen, op te werpen. En wie zyn wy, dat wy met onzen Maaker zouden twisten, of de onderzoekingen Godes vinden?
Draag desgelyks zorg, dat gy, in den Godsdienst, 't hartstogtlyke en de verbeeldingskragt niet te veel of te sterk in werking brengt. 't Hartstogtlyke en de verbeeldingskragt, uit den Godsdienst, te willen verbannen, zou een andere misslag zyn, die meede haare kwaade gevolgen zou na zig sleepen; en de Bybel zelf geeft ons 't voorbeeld, dat beiden, in deezen, hunne werking moeten doen. Maar hier is de overmaat allergevaarlykst. Het werk der hartstogtlyke en der verbeeldingskragt tog is te onbestendig, te ongelyk, en stelt ons aan te veel misleiding bloot. Het is wel yverig, maar even in deezen yver onbedachtzaam en onvoorzigtig. Het schildert ons dikwils eene geheel andere waereld, dan de geene, die is; en daaruit moet noodwendig te leur stelling, uit de te leur stelling misnoegdheid, volgen, en deeze is eene der allergevaarlykste gemoedsgesteldheeden, waartoe men vervallen kan. Een stil, eenvoudig, bedaard, werkdaadig Christendom, daartegen is bestendig, duurzaam, en altoos zigzelven gelyk. Het stelt ons aan geene misleiding, aan geene te leur stelling bloot. Het houdt den geest altoos helder; en 't hart altoos vergenoegd. Het boezemt geduld, nedrigheid, onderwerping, evenmoedigheid in, door 't waar Geloof, en brengt dus alle die gemoedsgestalten voort, die onzen tegenwoordigen staat best voegen, ons tegenwoordig en toekomend geluk meest bevorderen, en dus ook, beiden door godvrugt en wysheid, noodwendigst van ons gevorderd worden. Ja zelfs het dringt des te zekerer en dieper in 't hart, en schiet er des te vaster wortelen in, als het, wel bedaarder, maar teevens eenvormiger en aanhoudender werkt.
Ten laatsten weet en gedenkt het steeds, dat onze weg niet by ons is, en het in onze magt niet staat, ons zelven te bewaaren, in 't midden van zoo veel gevaar, als