nen, het Schilderen, de Poëzy, en het Leezen in uuren van uitspanning; welk alles ten laatste beslooten wordt, met eene vuurige aanpryzing van den Godsdienst, en steeds uit Godsdienstige beginzelen te werken. - Men kan, uit den aart der genoemde onderwerpen, gereedlyk nagaan, dat veelen derzelven, schoon ze hier elgenlyk met betrekking tot het Academische leeven beschouwd worden, zodanigen zyn, die insgelyks in andere betrekkingen plaats hebben, des de lessen daaromtrent ook in andere omstandigheden voor jonge Lieden dienstig kunnen zyn. Van dien natuur zyn, onder veele anderen, des Autheurs ernstige waarschouwingen, tegen de al te groote intimiteit tusschen twee persoonen van beiderleie kunne, die men, maar al te dikwils, als zo zuiver sentimenteel beschouwt, dat men denke geen gevaar te loopen, met zig 'er in toe te geeven; waartegen hy oordeelt, dat men wel degelyk op zyne hoede behoort te zyn.
‘Waan niet, (zegt hy,) dat er op deeze ondermaansche Waereld, tusschen de beide Sexen, eene zogenaamde onstoffelijke Vriendschap kan plaats grijpen, welke niet vroeg of laat in liefde verandert; zeker althans, niets is voor jonge, tedere, gevoelige harten (uit welk een oogpunt men de zaak dan ook beschouwen moge) gevaarlijker dan zulk eene gewaande Vriendschap; want gesteld eens, dat zulk eene Vriendschap van beide zijden met de zuiverste gevoelens en oogmerken eenen aanvang neemt, zijt gij dan zeker genoeg van uw hart, om u te overtuigen, dat geen tederer gevoelens veelligt vroeg of laat in het zelve zullen binnen sluipen, en hebt gij vertrouwen genoeg op uwe deugd, om verzekerd te zijn, dat gij veelligt, in een zwak oogenblik, niet tegen derzelver voorschriften zoud kunnen handelen? Of is het u met zekerheid bekend, dat uwe Vriendin dezelfde sterkte van geest bezit, met welke gij zelve waant begaafd te weezen, en dat zij, door haare zwakheid, haare tedere gevoelens verraadende, uwe deugd daardoor niet aan het wankelen zal brengen. Doch gesteld al eens, dat het mogelijk ware verzekerd te zijn, dat men de striktste wetten der eerbaarheid nooit overschreeden zal, tot welke gevaaren en onheilen kan zulk eene Vriendschap desniettegenstaande echter geen aanleiding geeven?’ - Hier onderstelt de Autheur, in de eerste plaats, dat men ter wederzyde ligtlyk den goeden naam zal verliezen; en buiten staat gesteld worden, om een gelukkig huwelyk te doen; als mede dat zulk eene intieme verkeering, voor al het Meisje, in gevaar stelt van door anderen niet aangezogt te zullen worden, het welk haar van eene anders goede party versteeken kan doen blyven. - Dan dit is 't niet alleen -
‘Voeg,’ (vervolgt hy,) ‘Voeg daar bij, dat het voor weldenkende jonge Lieden, na dat zij zulk een waare Vriendschap (zij mooge dan zo zuiver en onvermengd zijn als men zig maar kan verbeelden) voor elkander gehad hebben, al zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is, om ooit, wanneer zij daarna met een ander getrouwd zijn, in den Echt dat geluk en genoegen te smaa-