Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNagelaten Werken van Frederik den II. Koning van Pruissen. Uit het Fransch. Eerste Deel. Te Amsterdam; Dordrecht en Leyden. by J. Yntema, de Erven P. Meijer en G. Warnars, P. Blusse en L. Herdingh, 1790. Behalven het Voorwerk, 267 bladz. In gr. octavo.Ten aanvange van de uitgave der Nagelatene Werken van deezen beroemden Koninglyken Schryver, dient een Stuk, 't welk Z.M., onder den tytel Geschiedenis van mynen tyd, (behelzende een verhaal van het voorgevallene, waarin hy zelve deel gehad heeft, zins het Jaar 1740 tot 1778,) opgesteld heeft, om na zyn overlyden gemeen gemaakt te worden. Het eerste Deel van dit Werk verleent vooraf eene beknopte Staatkundige beschryving van de gesteldheid der Europische Hoven, omtrent de jaaren 1739 en 1740; mitsgaders van 't geen den Koning van Pruissen noopte, om zyne eischen, op eenige Silesische Vorstendommen, door de wapenen te doen gelden. Op dit voorafgaande berigt, volgt dan een verhaal van den Oorlog; dien de Koning ter deezer oorzaake gevoerd heeft, tegen de Koningin van Hongarye; met dien uitslag, dat de gevorderde Si- | |
[pagina 197]
| |
lesische bezittingen, na een omtrent tweejaarigen Oorlog, meerendeels, ja zelfs bykans geheel Silesie, door de Koningin, aan den Pruissischen Vorst, werden afgestaan, by een Vreden-verdrag, den 28 July 1742, te Breslau geslooten. En by dit verhaal komen voorts nog eenige Staatkundige bedenkingen over den toestand der zaaken, na den Breslauschen Vrede, en de verdere gebeurtenissen, tot op het afloopen van 't jaar 1742; die den Koning van Pruissen eerlang weder deel deeden neemen in den Oorlog, gelyk we, by de beschouwing van het tweede Deel, zullen zien. Men heeft dus in het eerste Deel van dit Werk, (dat door eene kundige hand naauwkeurig vertaald, en hier en daar door gepaste Aantekeningen opgehelderd wordt,) reeds de ontvouwing van een tydverloop, het welk uit verscheiden gezigtpunten de oplettende oogen der Geschiedkundigen tot zig trekt: en de wyze, waarop de Koninglyke Schryver het voorgevallene meldt, vestigt de aandagt nog des te sterker. Hy schryft, naamlyk, in 't verhaalen van de voornaamste gebeurtenissen, niet alleen als een Oorlogsheld, die een ooggetuigen en werkdaadige aanvoerder van de bedryven zyner Legermagt was, maar tevens als een Staatkundige, door en door ervaaren, in de aanslagen zo zyner Vyanden als zyner Bondgenooten; en wel als een Staatkundig Legerhoofd, dat, zig niet verlaatende op anderen, in alles, zo veel hem mogelyk ware, zelf werkzaam was, om de tegen hem bedoelde onderneemingen te verydelen, en zyne eigene maatregels ter uitvoeringe te brengen. 'Er zyn des alle reden om dit Werk, als een Geschiedkundig Geschrift, in 't algemeen, hoog te agten; en deszelfs byzondere nuttigheid, buiten dit algemeene, ontdekt zig alomme aan de Leezers, 't zy Vorsten, Ministers of Staatkundigen van minder rang, als mede Krygslieden van onderscheiden stand; daar 's Vorsten schryfmanier by uitstek geschikt is, om hun leerzaame lessen in te boezemen, welker herinnering hen, in veelerleie omstandigheden, te stade kan komen. Zo geeft Z.M., by voorbeeld, niet alleen een geregeld berigt van den merkwaardigen veldslag by Molwitz, op den 10den April 1741, (welke het lot van Silesie grootlyks besliste,) maar hy tekent tevens aan, de wederzydsche misslagen, van hem zelven en van den anders ervaren Oostenrykschen Generaal, den Heer van Neuperg, in de bestuuring dier onderneeminge. En hieraan hegt hy een oordeelkundig verslag van de onderhandelingen en verbindtenissen, zo van de Pruissische als van de Oostenryksche zyde, met ver- | |
[pagina 198]
| |
scheiden Hoven van Europa; welker beschryving het neemen en uitvoeren van veele Staatkundige maatregelen behelst, waar in zelfs Bondgenooten onderling, niet altoos, ter goeder trouwe handelen, en Partyen elkander zoeken voor te komen of te belemmeren. Dit bragt, gelyk ons verder gemeld wordt, te wege, dat de Koning van Engeland, (die zig als Keurvorst van Hanover eenigermaate in de engte gebragt zag,) met yver begon te arbeiden, aan het bemiddelen van den vrede, tusschen den Koning van Pruissen en de Koningin van Hongarye. Het Engelsche Hof had zig al vroeger reeds toegelegd op het uit den weg ruimen der ontstaane geschillen; doch de Koning van Pruissen, de verrigtingen der Engelschen nagaande, had hunne dubbelhartigheid ontdekt, en hen uit dien hoofde zo sterk gewantrouwd, dat ze 'er voor dien tyd eenigermaate van moesten afzien. Maar toen nu de Koning van Engeland zyn Keurvorstendom Hanover bykans als verlooren beschouwde, hervatte hy het ontwerp van bemiddeling in goeden ernst, en tragtte dezelve door den Engelschen Staatsdienaar, Lord Hindford, te bewerken; waarin de Koning van Pruissen listig bewilligde, als uit het volgende verder gemelde blykt. ‘Ingevolge hier van,’ (dus luidt het verhaal dier onderhandelinge,) ‘vervoegde Lord Hindford zich in het Oostenryksche Leger. Vandaar deed hy zo sterke Vertoogen aan het Hof van Weenen, en drong hetzelve met zo grooten nadruk, door voor te stellen, dat men een gedeelte zyner Staaten ter rechter tyd moest weeten te verliezen om het overige te behouden, dat het gemelde Hof zyne toestemming gaf tot den afstand van SilesienGa naar voetnoot(*), van de stad Neisse, en van eene strook van Opper-Silessien; te gelyk afziende van alle hulp tegen zyne vyanden. De Koning, welke de dubbelhartigheid der Engelschen en der Oostenrykers kende, beschouwde deeze aanbiedingen als strikken, welke men hem spande. En, om zich niet te laaten misleiden door schoone woorden, welke hem ledig in zyne Legerplaats zouden gehouden hebben, brak hy heimelyk op, zonder dat het door den vyand bemerkt wierd, trok de Neisse over by Michelau, en kwam zich den volgenden dag nederslaan by Katscher, terwyl een afgezonden hoop zich meester maakte van Oppein, het geen men tot de bewaarplaats der leevensmiddelen schikte. Op deeze beweegingen verliet de Heer van | |
[pagina 199]
| |
Neuperg Neisse, en trok na Oppersdorff. De Koning trok om hem heen over Friedland, en legerde zich te Steinau. Misschien verhaastten deeze verrichtingen de onderhandelingen van Lord Hindford: hy kwam den Koning waarschouwen, dat zyne onderhandeling een zo goeden uitslag had gehad, dat de Heer van Neuperg gereed was Silesien te verlaaten, mits de Koning mondeling verklaarde, dat hy niets tegen de Koningin zoude onderneemen. De vyanden vergenoegden zich met eene mondelinge afspraak, welke den Staat geheele Landschappen, en aan de krygsbenden, welke door krygsverrichtingen van elf maanden afgemat waren, geruste winterkwartieren bezorgde. De verzoeking was sterk: de Koning wilde beproeven, wat het gevolg van deeze redenwisseling zoude kunnen zyn. Hy begaf zich in het geheim, alleen verzeld van den Colonel Goltz, na Oberschnellendorff, alwaar hy vond den Maarschalk Neuperg, den Generaal Lentulus, en Lord Hindford. Deezen stap deed de Vorst niet onberaden. Hoewel hy eenige reden had om zich over Frankryk te beklaagen, dit misnoegen was niet sterk genoeg om met die Mogendheid te breeken. Hy kende, by ondervindinge, de geneigdheid van het Hof van Weenen; en konde 'er niets vriendelyks van verwachten: het was duidelyk, dat de Koningin van Hongaryen zich niet schikte naar deeze overeenkomst, dan om mistrouwen onder de Bondgenooten te zaaien, door dezelve ruchtbaar te maaken. Men moest, derhalven, van de Oostenrykers, als eene voorwaarde sine quâ non, vorderen, dat, indien zy in het allerminste de voorwaarden, op welke men tot een vergelyk mogt komen, zouden verbreiden, zy daardoor den Koning recht zouden geeven om de overeenkomst te verbreeken. De Koning was wel verzekerd, dat zulks niet zoude missen te gebeuren. Lord Hindford hield aantekening van het verhandelde, in naam van zynen meester. Men kwam overeen, dat Neisse alleenlyk welstaanshalve zoude belegerd worden; dat de Pruissische troepen niet zouden ontrust worden in de kwartieren, welke zy, zo in Silesien als in Bohemen, zouden betrekken; en bovenal, dat, zonder de allerstrengste geheimhoudinge, alles, wat men bepaald had, nietig en van geener waarde zoude zyn. Men moet bekennen, dat, indien 'er eene noodlottigheid bestaat, zy vooral zich vertoond heeft ten opzichte des Heeren van Neuperg, welke bestemd scheen om de vernederendste Verdragen te maaken voor zyne Opperheeren. Kort daarna deed de Heer van Neuperg zyn Leger den wech neemen na | |
[pagina 200]
| |
Moravien. De belegering van Neisse werd daarop terstond aangevangen: de stad hield het niet langer dan twaalf dagen uit: de Oostenryksche bezetting was 'er nog niet uitgetrokken, wanneer de Pruissische Krygsbouwkundigen 'er reeds de nieuwe werken aftekenden, welke de plaats in het vervolg tot eene der goede vestingen van Europa maakten. De stad ingenomen zynde, deed men het Leger scheiden: een gedeelte trok in Bohemen, onder de bevelen van den Vorst Leopold van Anhalt; eenige regimenten werden gebruikt tot het insluiten van Glatz, en het overige der benden, onder de bevelen van den Maarschalk Schwerin, vestigde zich in Opper-Silesien. De Hertog van Lotharingen, welke zich te Presburg bevond, zich vleiende, dat de Koning mondelinge afspraaken even als Verdragen van Vrede zoude beschouwenGa naar voetnoot(*), schreef aan denzelven, om zyne stem te verzoeken by de verkiezing van eenen Keizer. Het antwoord was verplichtende, maar geschreven in een duisteren en zo verwarden trant, dat de opsteller zelve 'er niets van begreep. De Veldtocht, elf maanden na het inrukken in Silesien, gesloten zynde, ontving de Koning de hulde van zyne nieuwe Onderdaanen te Breslau, van waar hy na Berlyn keerde. Hy begon nu de oorlogskunst te leeren door zyne misslagen; maar de zwaarigheden, welke hy was te boven gekomen, waren slechts een gedeelte van die, welke men nog moest overwinnen, om het groote werk te veltooien, het geen hy ondernomen had tot volmaaktheid te brengen.’ Daar nu deeze soort van wapenstilstand tusschen Pruissen en Oostenryk een netelig onderwerp, en de stap des Konings zorgelyk was, zo vindt Z.M. het noodzaaklyk, de geheime beweegreden daarvan te ontvouwen. Zulks doet hem, na 't afloopen van dit verslag, de zaaken van een weinig hooger weder ophaalen, om 'er, op deeze wyze, meerder licht aan by te zetten. ‘Het oogmerk van den oorlog (zegt hy,) welken de Koning ondernomen had, was Silesien te veroveren: dat hy | |
[pagina 201]
| |
verbindtenissen aanging met Beieren en Frankryk, geschiedde alleen om dit groote einde te bereiken: maar Frankryk en deszelts Bondgenooten leiden toe op geheel verschillende oogmerken De Staatsdienaaren te Versailles waren in de vaste verbeeldinge, dat het gedaan was met de Oostenryksche magt, en dat men dezelve voor altoos zoude vernietigen. Zy wilden, op de puinhoopen van dit gebied, vier Mogendheden vestigen, welker krachten elkander onderling konden opweegen, te weeten de Koningin van Hongaryen, welke het Koningryk van dien naam, Oostenryk, Stiermark, Karinthie en Carniole zoude behouden; den Keurvorst van Beieren, welke meester zoude zyn van Bohemen, Tyrol en Brisgau; Pruissen, dat Neder-Silesien zoude hebben; eindelyk Saxen, by welks overige bezittingen men Opper-Silesien en Moravien zoude voegen. Deeze vier nabuuren zouden zich nimmer op den duur met elkander hebben kunnen verdraagen, en Frankryk maakte zich gereed om de rol van scheidsman te speelen, en te heerschen over Vorsten, welke het zelve zoude aangesteld hebben. Men meende dus de gebruiken der Roomsche Staatkunde, in de bloeiendste tyden van dat Gemeenebest, te hernieuwen. Dit ontwerp was onbestaanbaar met de Duitsche Vryheid, en strookte geheel niet met des Konings bedoelinge, welke aan de vergrootinge van zyn Geslacht arbeidde, en wel verre was van zyn krygsvolk op te offeren, om zelve zich mededingers te maaken, en te verwekken. Indien de Koning zich gesteld had tot het slaafsche werktuig der Fransche Staatkunde, zoude hy zelve het juk bereid hebben, het geen hy zich zoude hebben opgelegd: hy zoude alles voor Frankryk hebben gedaan en niets voor zichzelven, en misschien zoude het Lodewyk den XV gelukt zyn een weezenlyk bestaan te geeven aan die algemeene Heerschappye, waarvan men het ingebeelde ontwerp wil toeschryven aan Karel den V. Laat ons hierby voegen, dewyl wy alles moeten zeggen, dat, indien de Koning met al te grooten yver de krygsverrichtingen der Fransche troepen ondersteund had, derzelver bovenmaatige voorspoed hem zelven onder het juk zoude gebragt hebben. Van Bondgenoot zoude hy Onderdaan zyn geworden; men zoude hem verder voortgesleept hebben, dan zyn oogmerk was, en hy zoude zich in de noodzaaklykheid bevonden hebben van in alles de begeerten van Frankryk toe te stemmen, by gebrek van magt om 'er wederstand aan te bieden, of Bondgenooten te vinden, welke hem konden helpen om zich uit deeze slaavernye te redden. De voorzich- | |
[pagina 202]
| |
tigheid scheen, derhalven, van den Koning eene gemaatigde handelwyze te vorderen, door welke hy een soort van evenwicht konde vestigen tusschen de Huizen van Oostenryk en van Bourbon. De Koningin van Hongaryen was op den rand der steilte: eene wapenschorsing gaf haar middel om adem te haalen, en de Koning was verzekerd, dat hy dezelve zoude kunnen verbreeken, wanneer hy het gevoegelyk mogt oordeelen, dewyl de Staatkunde van het Weener Hof hetzelve drong deeze verborgenheid te verbreiden. Laat ons, tot nog verdere rechtvaardiging des Konings, hierby voegen, dat hy ontdekt had, hoe de Kardinaal van Fleuri heimelyk verstand hield met den Heere van Stainville, Staatsdienaar des Groot-Hertogs te Weenen. Hy wist, dat de Kardinaal volkomen bereid was de Bondgenooten van Frankryk op te offeren, indien het Hof van Weenen hem Luxemburg, en een gedeelte van Braband, aanbood. Het kwam 'er, derhalven, op aan, om de zaaken met voorzichtigheid te behandelen, en zich niet te laaten voorkomen door een ouden Staatkundigen, welke, in den laatstvoorgaanden oorlog, met meer dan één gekroond hoofd den spot gedreven had. Weldra bevestigde de uitkomst het geen de Koning voorzien had, raakende de onbescheiden praatzucht van het Hof van Weenen. Hetzelve verbreidde het voorgewende Verdrag met Pruissen, in Saxen, in Beieren, te Frankfort aan den Main, en overal, waar het zyne zendelingen had. De Graaf van Podewils, Staatsdienaar der buitenlandsche zaaken, was gelast geweest op zyne terugkomst uit Silesien over Dresden te reizen, om dit Hof te polsen, het geen, zonder ophouden, zeer veel yverzucht en kwaadwilligheid had doen blyken omtrent alles, waarby Pruissen belang had. Hy vond 'er den Maarschalk van Belle-Isle, woedende over het geen hy kort te vooren gehoord had van zekeren Koch, eenen Zendeling van het Hof van Weenen. die, na hem vredes-voorslagen gedaan te hebben, welke de Maarschalk van de hand wees, hem verklaarde, dat zyn Hof, in allen gevalle, de zaak met den Koning van Pruissen had bygelegd. Nog meer: de geheele stad Dresden was overstroomd met briefjes, welke de Saxers waarschouwden den tocht hunner troepen na Bohemen op te schorten, dewyl de Koning van Pruissen, verzoend zynde met de Koninginne van Hongaryen, zich gereed maakte om eenen inval in de Lausnitz te doen. De achterdochtige beschroomdheid des Graaven van Bruhl werd gerust gesteld door de onverschrokken standvas- | |
[pagina 203]
| |
tigheid des Graaven van Podewils, en de Saxers trokken in Bohemen. Terwyl dit gebeurde, gaf de Keurvorst van Beieren den Koning kennis van eenen brief der Keizerinne Amelia, welke hem vermaande zich met de Koninginne van Hongaryen te vergelyken vóór Wintermaand, dewyl anders die Vorstin zich verplicht zoude vinden de voorafgaande voorwaarden, waaromtrent zy met de Pruissischen was overeengekomen, te bekrachtigen. Dit gedrag van het Hof van Weenen ontsloeg den Koning van alle zyne verbindtenissen. In het vervolg deezes Werks zal men zien, dat dit Hof zyn gebrek aan stilzwygendheid duur betaalde.’ |
|