Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Brieven van paulus, den Apostel. Naar het Grieksch. Door Y. van Hamelsveld. Te Amsteldam by M. de Bruyn, 1789. In gr. octavo.Met een aenhoudenden yver zet de Heer van Hamelsveld zynen aengevangen arbeid voort, en levert ons in dit Stuk zyne vertaling der Brieven van Paulus aen de Christelyke Gemeenten te Rome en te Corinthe, (waer op eerlang die der overige Brieven van den Apostel staet te volgen,) welke vertaling hy, naer gewoonte, van enige korte Aenmerkingen vergezeld doet gaen. In 't een en 't ander is onze geagte Schryver steeds even oplettend en oordeelkundig werkzaem, waer door hy den Bybeloefenaren een wezenlyken dienst doet. Tot een nieuw voorbeeld daervan strekke zyne overzetting van, en nadere aentekening op, des Apostels redenering, wegens de offerspijzen en het recht gebruik der Christelijke vrijheid, in het achtste Hoofdstuk van zynen eersten Brief aen de Christenen te Corinthe.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||
Op dit Hoofdstuk nu maakt de Autheur wyders de volgende Korte Aanmerkingen. ‘vs. 1. Onder de benaming van “offerspijzen,” is alles begrepen, wat aan Heidensche afgoden ten offer gebracht werdt, inzonderheid het vleesch van geslachte offerdieren. Bij zoodanige offeranden werden plegtige maaltijden gehouden, het zij in de tempelen, of in de huizen, waarop men gewoon was zijne vrienden te nodigen. - In dit geval, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||
geloofde men, dat men met die goden zelven in gemeenschap kwam. - Zulk vleesch werd voor een gedeelte ook op de maakt of in de hal verkocht. Nu waren hieromtrent onder de Christenen te Korinthen verschillen ontstaan. Sommigen, begrijpende, dat een afgod niets is, maakten geene zwaarigheid, om niet alleen van dat offervleesch, dat verkocht werdt, te kopen, maar zelfs, genodigd wordende, deel te nemen aan die maaltijden, geduurende en bij welken de Heidenen den lof hunner afgoden zongen. - Eenigen, misschien uit de Jooden tot het Christendom bekeerden, waren daartoe te naauw gezet, en wachtten zich niet alleen, om zelf van offerspijzen te eten, maar ergerden zich, wanneer zij zulks door hunne Medechristenen zagen doen. - Deze vraag was door de gemeente aan paulus voorgesteld, en wordt door hem in dit Hoofdstuk beslist, met alle de voorzichtigheid van eenen Christen leeraar, en de liefderijke zorgvuldigheid van eenen vader. Men kan, het geen paulus hiervan zegt, en het geen hij van de hoererij gezegd heeft, tevens aanmerken als eene verklaaring van het apostolisch besluit. Hand. XV. Tot een grondslag, zegt hij, dat zij gelijk hadden, die hem geschreven hadden, dat alle Christenen hieromtrent tot kennis gekomen waren; doch hij doet hen tevens opmerken, dat alle kennis, hoe groot ook, geene wijsheid is, ten zij zij door de liefde bestuurd en geregeld wordt. vs. 4. Dezen grond gelegd hebbende, komt hij tot de zaak zelve. Het is zoo, zegt hij, dat een afgod eigenlijk niets is, en dat 'er maar één God en een Heer jesus christus is, maar - allen zijn zij zoo ver niet in de kennis gevorderd; zij zien een afgod altijd nog voor iet aan, en moeten dus, het geen den afgod geofferd is, etende, zeker hun geweten bevlekken, om dat zij daardoor, volgens hunne denkbeelden, in gemeenschap met eenen afgod komenGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||
v. 8. Nu behoorden de meer-kundigen aan te merken, dat zij, vrij van deze spijzen etende, en dus zich kundiger betoonende dan die andere Christenen, daarom nog niet beter voor God waren, nadien de liefde immers hier bij lijden kon. vs. 9. Hoe ligt kon dit hun doen ook geen aanleiding geven tot den afval der zwakke Christenen van het Christen- tot het Heidendom? Stel eens: Zulk een zwakke, die den afgod nog steeds voor een zeker magtig, waarlijk bestaande, wezen hieldt, zag eenen meer-kundigen Christen in een afgodstempel, enz. eten van de offerspijzen, zou hij niet ligt daardoor verleid kunnen worden, om, zonder dat hij in staat was, het behoorlijk onderscheid te maaken, dat voorbeeld te volgen, en in de daad dien afgod dan te vereeren, en weder te vervallen tot het Heidendom?’ |
|