| |
Leerredenen van B. Bosch, Rustend Predikant van Diemen, en Lid van verscheiden Genootschappen. II. Deel Iste Stuk. Te Amsterdam by M. de Bruyn, 1789. Behalven het Voorberigt 220 bladz. In gr. octavo.
Op de Leerredenen van zyn Eerwaerden, over de onsterflykheid der Ziele, in het eerste Deel vervat, volgen, in dit Stukje van het tweede Deel, zeer gepast zyne drie Leerredenen over den afgescheiden staat der Zielen; naer aenleiding der tale van Jezus tot den bekeerden misdadiger, Luc. XXIII. 43. Voorwaer zeg ik u, heden zult gy met my in het Paradys zyn. 's Mans eigenaertige manier van zyne gedachten op ene levendige en indrukbare wyze voor te stellen, in zyne vroegere Leerredenen opgemerkt, heerscht ook in dit drietal; en word in dezelven te sterker aengezet; vermits het behandelde onderwerp hem daer toe dikwerf zeer veel aenleiding geeft. Het onderwerp zelve word, gelyk bekend is, zeer verschillend begrepen, en blyft nog steeds een voorwerp van naspooring. Of zyn Eerwaer- | |
| |
de het duidelyker ontvouwd, en zyne denkbeelden daeromtrent bondiger bewezen hebbe, dan anderen hun gevoelen deswegens, zullen wy ons niet vermeten te beslissen; dan wy durven wel zeggen, dat zyne bedenkingen, nevens die van anderen, overweging verdienen; mitsgaders dat zyne wyze van voordragt innemelyk en der Deugd bevorderlyk is. Weinig moeite zou het zyn, dit door een en ander treffend voorbeeld duidelyk aen te toonen; dan wy hebben geoordeeld den Lezer meerder dienst te zullen doen, met hem onder het oog te brengen, het beloop van 's Mans denkwyze over dit Stuk; waerom wy ons bepalen tot ene beknopte zaeklyke ontvouwing van 't geen zyn Eerwaerde, nopens den afgescheiden staat der Zielen, als zyn gevoelen voordraegt. Drie stukken leid hy uit den tekst af; en ieder derzelver is de stof zyner drie achtereenvolgende Leerredenen.
I. Het paradijs is de plaats en staat der afgescheiden Zielen. II. Derwaarus vertrekken ze na den dood des lichaams, met volle bewustheid, heden zult gij in 't paradijs zijn. III. Daar zal haar toestand allergelukkigst, allerzaligst wezen: want zij zullen met christus in 't paradijs zijn.
I. By de ontvouwing van het eerste gaet hy vooraf na, welke gedachten over het verblijf der afgescheiden zielen, van de vroegste tijden af, in den Bijbel te vinden zijn: welke gedachten hy enigermate opheldert. Dit leid hem ten laetste tot het Paradys der Jooden, die daer door verstonden den staat en de plaats der afgescheiden zielen. Ingevolge hier van beschouwt zyn Eerwaerde het Paradijs, (1.) als ene benoeming van den zaligen staat der afgescheiden zielen; welke inkomt als een gelukstaet, doch min luisterryk en heerlyk, dan haer staet zal wezen, als zy weder met het lichaem vereenigd zullen zyn; en in den derden hemel een ongelyk hooger trap van heerlykheid erlangen. Die benaming van Paradijs doet hem (2.) ook denken op ene onderscheiden plaats. Men heeft dezelve, zyns oordeels, wel te onderscheiden van de plaets der volmaektere gelukzaligheid, den derden hemel genoemd; doch ze echter niet te onderscheiden van den hemel. Men heeft 'er zich een denkbeeld van te vormen, ‘als van eene bijzondere plaats in den hemel, die nog verre is van den troon Gods, van dat luisterrijk teken, daar Jezus Christus zig in zijne verheerlijkte menschheid ontdekt, en daar de zielen, als ze met haare verheerlijkte lichaamen vereenigd zijn, zullen verschijnen.’ De tegenbedenkin- | |
| |
gen, dat een onstoflyke Geest aen geen vaste plaets begrepen kan worden, en dat ene bepaelde plaets niets kan toebrengen tot het vermeerderen of verminderen van de gelukzaligheid der zielen, poogt hy, ten besluite van dit eerste Stuk, kragtloos te maken; waerop hy, in zyne volgende Leerreden, zig verledigt, om het tweede te overwegen.
II. Zyn Eerwaerde slaet hierin aenvanglyk het oog, op het denkbeeld der Zielsverhuizinge, of het gevoelen van hun, die beweerd hebben, dat de zielen van het eene lichaam in het andere overgingen: en de ongegrondheid hier van kortlyk aengetoond hebbende, voert hy de bewyzen aen, welke ons, zijns oordeels, overtuigelyk verzekeren, dat de zielen, met de scheiding van het lichaam, aanstonds naar het paradys vertrekken. - Vraegt men, hoe komen de zielen in het paradijs? wie geleid haar? 's Mans antwoord is: ‘de engelen, die voor de zielen der vroomen, in de dagen haares vleesches, gedienstige geesten waren, zullen ook haare wachters en haare gidzen zijn, zoo dra zij het huis haares tabernakels vaarwel zeggen: met dezen spoedt de ziel, sneller dan een lichtstraal, in een menschlijk oogenblik, van deze waereld naar het paradijs, zoo dat ze oogenbliklijk zalig zy.’ - Zulks sluit in zich, naer 't tweede lid van des Leeraers bovengemelde stelling, dat zulks geschiede, met volle bewustheid; indiervoege, dat de zielen bewustheid hebben van deze gelukzalige plaats en dien staat, waer toe zy overgebragt zyn. - Dan daer dit denkbeeld tegenbedenking ontmoet van de zodanigen, die aen deze bewustheid twyfelen, ja zelfs beweren, dat de ziel, als ze van 't lichaam gescheiden is, niet kan denken, niet kan werken; zo vind de Leeraer zich genoodzaekt, om dit verschilstuk opzetlyk te behandelen. Ter stavinge zyner denkwyze over dit onderwerp, en ter wederlegginge van het gevoelen der zodanigen, die een slaap der zielen begunstigen, laet zyn Eerwaerde zich, met zeer veel oplettendheid, naeuwkeurig uit, over den aert en werkzaemheid der ziele; en benaerstigt zich om te toonen, dat de Openbaring en Zielskunde te zamen loopen, om
zyne beweerde stelling te bevestigen; ja dat de ziel, in haren afgescheiden staet, in stede van werkloos te zyn, veel verhevener werkzaemheden zal kunnen oefenen, dan zy in dezen stoflyken belemmerden omslag konde verrichten.
| |
| |
By de behandeling van dit verschilstuk, oppert zyn Eerwaerde, voorts nog het volgende inwerpzel. ‘Maar waartoe alle deze bedenkingen? - Zouden niet alle zwaarigheden eensklaps verdwijnen, indien wij de ziel een fijn bewerktuigd lichaamtjen lieten medenemen?’ - Vele hedendaegsche Wysgeren zyn voor dit denkbeeld; menende gewoonlyk, dat zulk een fijn lichaemtje, het welk zyn verblyf in de herssenen zou hebben, aen te merken is als de kern van het geestlyk en verheerlykt lichaem, 't welk de openbaring stelt tegen over het dierlyk en slegt lichaem. - Onze Leeraer is 'er niet voor, om dit gevoelen, (gelyk zommige Geestlyken gedaen hebben,) als ene kettery te veroordeelen; maer hy poogt te doen zien, dat noch rede noch openbaring dit lichaemtje ontdekken, of genoegzame bewyzen voor dit gevoelen aen de hand geven. - - Ter dezer gelegenheid maekt zyn Eerwaerde ook ter loops gewag van de verschyning der Geesten, die zich van dit hun medegenomen lichaemtje zouden bedienen; en toont, in ene nevensgaende aentekening, kortlyk aen, dat alles, wat men beuzelt van de zogenoemde verschyningen en werking van spooken, van allen grond onbloot is.
III. En hierop gaet hy, in zyne derde Leerreden over ter ontvouwinge zyner laetste stellinge: dat, naemlyk, de toestand der zielen, in dezen afgescheiden staet, in 't paradys, allergelukkigst, allerzaligst zal wezen. Na ene algemene voordragt der spreekwyzen, die de Heilige Schryvers gebruiken, als ze, naer 't inzien van zyn Eerwaerden, van de zaligheid der afgescheiden zielen gewagen, brengt hy ons voor den geest haren gelukstaet in deszelfs gevolgen, zo als wy dien mogen asleiden, uit de kundigheid, dat ze bij God en Christus in het Paradijs zijn. Verder leert hy ons opmerken, hoe deze zaligheid nog oneindig vergroot worde, door de rust van de moeiten en zorgen dezes levens: - door het zamen zijn met de verhevenste en vriendlijkste Geesten: - mitsgaders door hare bezigheden. - Het deswegens voorgestelde tracht hy wyders, door enige hier toe betreklyke aenmerkingen, nog meerder lichts en sterkte by te zetten; waertoe hy de twee navolgenden aenvoert. - De afgescheiden zielen zullen bestendig in kennis, deugd en volmaaktheid toenemen: - en de zielen der genen, die elkander hier gekend hebben, zullen elkander in het Paradijs wedervinden en wederkennen. - Voorts merkt hy hier benevens, laetstlyk, nog aen, dat deze staat der afgescheiden zielen, hoe
| |
| |
hoog ook verheven, nogthands van dien na de opstanding merkelijk zal verscheelen: nadien haer staet als dan eerst tot den hoogsten trap van geluk gebragt zal worden.
Zyn Eerwaerde doorvlegt de overweging van het een en het ander meermaels met aendoenlyke bespiegelingen, en besluit ieder Leerreden met ene treffende toepassing, geschikt naer den aert van het behandelde onderwerp, zo ter opwekkinge van onbedagtzamen, als ter aenmoediginge van welmenenden, ter opbeuringe van zwakken, ter vertroostinge van bedroefden, en ter aenspooringe van allen, tot ene standvastige, aenhoudende voorbereiding, hier in den tyd, voor den hemel; in de verzekerde verwachting, dat wy, dien weg inslaende, en daer op voortwandelende, door Gods genade in Jezus Christus, gelukkige Paradysbewooners zullen worden, en, ten dage der Opstandinge, ene volmaekte zaligheid erlangen. |
|