Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen raakende den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven, door Teyler's Godgeleerd Genootschap. IXde Deel. Te Haarlem, by J. Enschedé en Zoonen, en J. van Walré, 1789. Behalven de Voorreden, 582 bladz. In gr. quarto.Terwyl men, aen de ene zyde, maer al te gegronde reden heeft, om te klagen over de stoute poogingen van 't Ongeloof, ter verzwakkinge van den invloed der Openbaringsleere, vind men echter tevens, wanneer men dit Stuk bedaerdlyk overweegt, niet min gewigtige reden, om zich te verheugen over een uitwerkzel, waer van de Ongeloovigen, hunnes ondanks, de oorzaek zyn. De aenval der Ongeloovigen heeft den moed van de Voorstanderen der Openbaringe verlevendigd; en de onbezuisdheid van 't Ongeloof heeft het Geloof meermaels aenleiding gegeven, om met bedaerdheid en voorzichtigheid de wapenen indiervoege te gebruiken, dat ze onvermydelyk moesten zegenpralen. Zins het Ongeloof zich meer openbaer vertoonde, zag men meer verdeedigers der Openbaringe te voorschyn komen; en naer mate dat de Ongeloovigen te onbescheidener schreven, werden de Schriften der genen, die zich de zaek van den Godsdienst aentrekken, met te meerder oordeel naeuwkeuriger opgesteld. Dezen dienst heeft ons het Ongeloof, terwyl 't het tegendeel bedoelde, gedaen! - Een aental van Schriften, vooral in deze Eeuw afgegeven, bewyzen dit ten overvloede: en 't inzien der bovengemelde Verhandelingen bragt ons dit denkbeeld te levendiger voor den geest. De buitenspoorige toejuichingen van Lycurgus en Solon, sampt het onbezonnen vernederen van Mozes, in de hoedanigheid als Wetgevers, waeraen het Ongeloof zich stoutlyk schuldig maekt, heeft Teyler's Godgeleerd Genootschap, naer uitwyzen der Voorreden, genoopt, ten Prysvoorstel op te geven, te betoogen de voortreflykheid der Burgerlyke Wetgeving van | |
[pagina 178]
| |
moses, boven die van lycurgus en solon. En hieraen zyn wy verschuldigd een drietal van voortreflyke Verhandelingen over dit gewigtige onderwerp; welker Schryvers ten duidelykste toonen, dat Mozes, als Wetgever beschouwd, Lycurgus en Solon, hoe achtingswaerdig voor 't overige, verre te boven ga. - Elk dezer Verhandelingen behelst een aental van oordeelkundige opmerkingen, over de voornaemste byzonderheden, die tot den aert der Wetten dezer drie beroemde Wetgevers betrekking hebben; en men zal het daerin ontvouwde, zo met opzicht tot de Staetkunde als den Godsdienst, niet zonder leerzame vrucht kunnen overwegen. Bovenal dient de eerste, aen welke, onbetwistbaer met het hoogste regt, de gouden Eerprys is toegewezen, opgesteld door den Wel Ed. Heer Mr. hieronymus van alphen, toen Procureur Generaal 's Lands van Utrecht, thans Pensionaris van Leyden, om het loflyke en laekbare der Wetgevinge van Lycurgus en Solori ten overtuigendste in een onpartydig licht te stellen, en tevens te doen zien, hoe men de Wetgeving van Mozes op derzelver juiste waerde hebbe te leeren schatten; waeruit dan de voortreflykheid der laetste boven de eersten ten zigtbaerste te bemerken is. Zulks brengt ons zyn Wel Ed. treffend onder 't oog, daer hy ons, ten besluite, de volgende vergelyking, als een kort begrip van het voorgestelde, mededeelt; 't welk wy geoordeeld hebben den Lezer, met het meeste nut, als een stael uit de overweging van dit onderwerp, aen de hand te kunnen geven. ‘Kortelyk, (dus vangt hy dit Besluit aen,) wat ik gezegd heb, saamentrekkende, en op eens overziende, dunkt my in het vorige bewezen te zyn, - dat Mozes het best onder het oog gehouden heeft, hoe alle de leden eener burgerlyke maatschappy geregtigd zyn, ja daartoe zig met elkander verbonden hebben, om de goederen dezes levens, de zegeningen dezer aarde, ruim, blymoedig en gerust gemeenschaplyk te genieten; dat daarentegen Lycurgus dit gebruik buitenspoorig bepaald en de stem der natuur het stilzwygen heeft opgelegd; en dat Solon geen genoegsame zorg heeft gedragen voor elk byzonder lid, ten einde hem aan deze goederen een gerust en zeker aandeel te verschaffen. Dat Mozes, meer dan die beide, aan dit genot bepaalingen heeft gegeven, ten einde zyne burgers voor overdaad, ondankbaarheid en ongevoeligheid omtrent anderen te bewaren; dat geen der beide Grieken | |
[pagina 179]
| |
de algemeene gronden van zedelykheid genoegsaam in agt heeft genomen, ten einde niet alleen goede burgers, maar ook goede menschen, te vormen; en dus de gronden van burgerlyk geluk, overeenkomstig de uitgestrekte oogmerken eener weldadige Voorzienigheid, in zekerheid te stellen. Dat het bygeloof en de afgodery, in Lycurgus en Solons wetgeving haare kragt behoudende, noodwendig een nadeeligen invloed op deze wetgevingen hebben moesten; daar integendeel in Mozes wetten, de godsdienst tot opwekking, instandhouding en uitbreiding van burgerlyke deugd, al hare kragten heeft aangewend. Dat de Grieken naar heerschappy of veroveringen haakten, en daartoe de krygsdapperheid op eene buitensporige wyze hoogagtten, daar Mozes dezelve alleen bepaalde tot het verdedigen van zyne bezittingen, in geval van vyandlyken aanval, en dus dezelve binnen hare ware grenzen hield. Dat Solon duistere en zelfs sommige tegenstrydige wetten gaf, om meer gezag aan het volk te geven, en Lycurgus derzelver onveranderlykheid beoogde; maar dat die van Mozes, door eene geduurige lezing bekend, klaar, volledig beschreven, als ook, in geval van veranderende omstandigheden, niet geheel onveranderlyk waren, zonder dat deze verandering van den wil des volks willekeurig afhing. Dat Solon vooral meer de heerschende gebreken van de voorige wetten en gewoonten te keer ging, dan een geheel nieuw samenstel leverde; maar dat Mozes, zo wel als Lycurgus, het geheele gebouw oprigtede, in alles geschikt naar den aart, zeden, gebreken, ligging, omstandigheden en behoesten zyner natie; de natuur egter leidende en niet dwingende, gelyk Lycurgus. Dat de wetgeving van Lycurgus voor geen groot volk geschikt was, waarom men zelfs de bevolking, door volkplantingen, moest bedwingen; maar dat die van Mozes voor een groot volk van meer dan 2 millioenen menschen geschikt was, zonder dat eene vermeerdering van deze natie behoefde belemmerd te worden;Ga naar voetnoot(*) en dat de regeeringsvorm van Mozes aan die gebreken niet krank ging, welken in die van Solon klaarblykelyk | |
[pagina 180]
| |
zyn. Dat eindelyk Mozes, in zo veele byzonderheden en kleinigheden, zig voegde naar deze omstandigheden en behoeften, dat alles samenwerkte, tot zyn einde - namelyk, - om een vry, vrolyk, deugdzaam, godsdienstig, en, door de edelmoedige betragting der gezellige pligten, gelukkig volk te maken; daar integendeel Lycurgus wel een dapper en geduurzaam, maar teffens een laatdunkend, eerzugtig, wreed, ongevoelig en heerszugtig volk gevormd heeft; dat Athene, niet tegenstaande de wyze wetten van Solon, aan veele verwarringen en de snoodste ondeugden bleef bloot gesteld, en dat zy beiden veel hebben onaangeroerd gelaten, het welk Mozes onder het oog had. Ja of schoon men by Solon en Lycurgus den invloed van den waren godsdienst op het burgerlyk geluk niet verwagten kon, zo blyft egter hunne wetgeving, in het afgetrokken beschouwd, en in vergelyking gebragt, minder dan die, waar in dezelve geëerbiedigd is, en zyn vermogens op de luisterrykste wyze vertoont.’ |
|