Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften van den Graave Van Hordt, Zweedschen Edelman, Luitenant Generaal in dienst van zyne Fruissische Majesteit. Door hemzelven beschreeven. Twee Deelen. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1789. In gr. octavo. Het Eerste Deel groot 177 bladz. Het Tweede Deel 181 bladz.In een kort Bericht, waarschynelyk door den Nederduitschen Uitgeever of Vertaaler (want, schoon het op den titel niet gezegd worde, wy denken met reden re mogen besluiten, dat dit Werkje niet oorspronglyk in onze taale geschreven is) voor het Eerste Deel geplaatst, wordt te recht het groote onderscheid opgemerkt tusschen den Zweedschen Edelman, welke hier zyne lotgevallen verhaalt, en den beruchten van der trenck. Inderdaad bykans alle gelykheid, welke men tusschen hen vindt, bestaat daarin, dat zy beiden den krygsdienst tot hun beroep verkozen hebben, en beiden in eene naauwe gevangenis zyn opgesloten geweest. Maar in dit laatste opzicht is nog een groot onderscheid tusschen beiden. De Graaf van hordt werd gewisselyk met ongeoorlofde gestrengheid, om niet te zeggen wreedheid, behandeld; maar was niet zo geheel van alle menschelyk gezelschap beroofd, noch werd zo te eenemaal slecht onthaald als van der trenck. De gevangenis van deezen laatsten duurde verscheidene jaaren, daar die des eerstgemelden na verloop van vyfentwintig maanden een einde nam. Van der trenck was, of is, zo veel wy uit | |
[pagina 170]
| |
beider werken kunnen oordeelen, een mensch van eene veel leevendiger verbeeldinge, en heeft in zyn character veelmeer van het schitterende. In den Graave van hordt vinden wy meer den man, die bezadigd denkt, en bondig oordeelt. Beiden zyn mannen van moed en standvastigheid. Maar by den Zweedschen Edelman gaan deeze hoedanigheden verzeld met eene beminnelyke zachtheid van aartGa naar voetnoot(*); terwyl zy by den anderen veelmeer hebben van het woeste en snoevende. In de schriften van van der trenck straalt overal trotze verwaandheid en verachting van anderen door; by van hordt vertoont zich wel rechtmaatige berisping van het geen hy meent te moeten afkeuren, maar die berisping heeft niets het geen strydig is tegen die zedigheid, welke den man van waare verdiensten eene dubbele waarde byzet. Men mag den laatstgemelden eenige jeugdige dwaasheden te last leggen, maar men vindt by hem geen blyk van die ondengden, van die overspelige ontucht, van dat baldaadig hoonen van anderen in de tederste gedeelten hunner eere, van die onbeschaamde spotternyen met het godsdienstige, waarmede van der trenck zich niet ontziet zyn Werk te bezoedelenGa naar voetnoot(⁂). Doch het is tyd, dat wy iets van het Werk zelve zeggen. Zo veel wy ons herinneren, meldt de Graaf van hordt nergens den netten tyd zyner geboorte. Doch dewyl hy zegt, dat zyn Vader, die in het jaar 1674Ga naar voetnoot(†) geboren werd, zich op zyn 46ste jaar in het huwelyk begafGa naar voetnoot(‡), en wy uit eene andere plaatsGa naar voetnoot(§) meenen te mogen besluiten, dat onze Schryver niet de eerste vrucht van deeze verbindtenisse was, kan men zyne geboorte niet vroeger stellen dan in het jaar 1721. Uit het verhaal het geen hy geeft van zyne eerste leevensjaaren blykt het, dat zyn Vader de hartelyke liefde, welke hy zynen kinderen toedroeg, met verstand bestuurde, en verre was van in de opvoedinge, welke hy denzelven gaf, de zedelyke gesteldheid des harten uit het oog te verliezen. | |
[pagina 171]
| |
Van den oorlog tegen Rusland, in welken Zweeden, in het jaar 1741, zich door Frankryk liet inwikkelen, en welken het zo loszinnig begon, zo slappelyk voerde en zo schandelyk eindigde, geeft de Schryver, welke in denzelven zyne eerste veldtochten deed, een uitvoerig berichtGa naar voetnoot(*), waarmede wy ons niet zullen ophouden, hoezeer daarin verscheidene byzonderheden voorkomen, welke men, zo veel ons bekend is, by geene andere Nederduitsche Schryvers aantreft. Na de hersteliing van den Vrede, de verkiezing van den Hertog van Holstein tot throonsopvolger in Zweeden, en het byleggen der geschillen met Deenemarken, besloot de Schryver in buitenlandschen dienst te gaan, ten einde meerdere vorderingen in de kundigheden, tot zyn beroep behoorende, te maakenGa naar voetnoot(†). Hy bood zich aan by den Vorst van waldeck, en werd gunstiglyk ontvangen. Hy woonde de veldtochten van de jaaren 1745, 1746 en 1747 in de Nederlanden by, en geeft van dezelve een kort verhaal, maar waarin verscheidene zaaken voorkomen, welke men niet ligt elders zal aantreffen. Van dien aart is het volgende. Wanneer de Maarschalk van Saxen in het begin van het jaar 1746 Brussel belegerde, had de Vorst van Waldeck het besluit genomen, en zyne schikkingen gemaakt, om de Stad te ontzetten. ‘Een onvoorzien toeval, zegt de Schryver, deed onze onderneeming afspringen. De Hanoversche troepen, welke ten getale van vyftienduizend man waren, en die by gevolg meer dan de helft van onze armée uitmaakten, weigerden te marcheeren. Hun generaal verklaarde aan den Vorst van Waldeck, dat hy order had van den Koning van Engeland, om geduurende den winter alle zorg voor de troepen te draagen, ten einde zy in het aanstaande voorjaar in goeden staat zouden zyn om den veldtocht te openen, en dat hy dus, zonder nieuwe bevelen van zyn hof, gedurende de gestrengheid van het jaargetyde, zyn volk niet kon doen uittrekkenGa naar voetnoot(‡).’ In de Vaderlandsche Historie van den Heere wagenaar, Deel XX. bl. 107, 108 wordt, met een enkel woord, verhaald, ‘dat de Vorst van waldeck zig van zyn ampt ontsloeg... uit misnoegen, zo vermoed werdt, om dat hem het Bevelhebberschap over Bergen op Zoom niet opgedraagen was, of veelligt, om andere redenen.’ Van deeze gebeurtenis geeft de Schryver een breedvoeriger verhaal, ge- | |
[pagina 172]
| |
sterkt met eenen brief van den Prinse van Oranje aan den Vorst van waldeck, met het antwoord op denzelven, en met eenen brief van den laatstgemelden aan de Staaten Generaal, ‘wiens manlyke inhoud, gelyk de Schryver aanmerkt, juist den beledigden man van eer tekentGa naar voetnoot(*).’ Van de Nederlandsche troepen spreekt de Schryver op eene meer gunstige wyzeGa naar voetnoot(†) dan de Engelsche Schryvers van deezen tyd, welken overal dezelve met zwarte kleuren schilderen, schoon hy niet nalaate de grove misslagen zo van de Nederlandsche, als van andere, Generaals aan te tekenenGa naar voetnoot(‡). De Schryver, na het eindigen van den Veldtocht des jaars 1747, door den Prins van Oranje na Zweeden gezonden, om aldaar eenig krygsvolk aan te wervenGa naar voetnoot(§), begaf zich in het huwelykGa naar voetnoot(**), en ging, na het sluiten van den Akenschen Vrede, in stilte op het land woonenGa naar voetnoot(††), tot dat hy, in het jaar 1756, werd ingewikkeld in de ongelukkige onderneeming, om het genoegzaam vernietigde koninglyke gezach in Zweeden te herstellenGa naar voetnoot(‡‡). Na het kwalyk uitvallen derzelve werd zyn hoofd op prys gesteld; doch het gelukte hem, het dreigende gevaar te ontkomen door eene tydige vlucht, en eerst by den Vorst van waldeck, daarna in Zwitserland, en eindelyk in het Holsteinsche onder de bescherming van den Russischen throonsopvolger, eene veilige schuilplaats te vindenGa naar voetnoot(§§). En hiermede eindigt het Eerste Deel. In het begin des Tweeden verhaalt de Schryver, dat hy, na den veldtocht van het jaar 1757, door den laatst overleden Koning van Pruissen aangezocht, zich in deszelfs dienst begaf, en tot Overste over een vry regiment van twee bataillons wierd aangesteld. In deezen dienst deed hy twee veldtochten, maar viel eenigen tyd na den ongelukkigen slag by Kunnersdorf, door de onvoorzichtigheid van eenen der Officieren van het corps, dat onder zyne bevelen stond, in handen der RussischenGa naar voetnoot(***), en werd op bevel van het Hof na Peteisburg gevoerd, alwaar hy, in weerwil van alle poogingen, welke de Koning van Pruissen aanwendde, om hem uitgewisseld te krygenGa naar voetnoot(†††), in de Citadel in eene naauwe gevangenis opgesloten, en slechts met sober voedsel verzorgd werd. Om hem het schryven onmogelyk te maa- | |
[pagina 173]
| |
ken, was verboden hem papier, pen en inkt te geeven, en onder dat voorwendsel weigerde men hem zelfs boeken en musiekGa naar voetnoot(*); terwyl men oordeelde hem eene groote gunst te bewyzen, met hem niet na Siberien te zenden, of den Zweeden over te leveren om te Stokholm op het schavot gebragt te wordenGa naar voetnoot(†). De ernstige wyze, op welke de Koning van Pruissen deeze zaak begon te behandelen, bragt eindelyk te wege, dat men hem beter behandelde, en zelfs besloten had hem in vryheid te stellen, wanneer de dood van Keizerin elisabet een einde aan zyn lyden maakte. Haar Opvolger, peter de III, schonk hem terstond de vryheidGa naar voetnoot(‡). By deeze gelegenheid, en by die van eene reize, welke hy naderhand in Rusland deed, geeft de Schryver ons verscheidene byzonderheden op, raakende deezen ongelukkigen Vorst, die door zyne onvoorzichtigheid, door zyne wellustigheid, en dronkenschap, verviel tot de buitenspoorigste ontwerpen, welke eindelyk zyne Gemaalin noodzaakten hem voor te komen, en hem zelven de kroon en het leeven kosttenGa naar voetnoot(§). Kort na dat de Heer van hordt zyne vryheid verworven had, keerde hy weder tot den Koning van Pruissen, woonde de nog overige veldtochten by, en werd na het sluiten van den Vrede tot Generaal-Major bevorderdGa naar voetnoot(**). Het gelukte hem ook in Zweeden hersteld te worden in het bezit zyner goederen en zyner eereGa naar voetnoot(††). Hy bragt zyne dagen door met genoegen, gezien en geacht by den Koning en deszelfs Broeder Prins hendrik, van wiens character en inneemenden omgang een kleine schets wordt gegeevenGa naar voetnoot(‡‡), en werd meermaalen gebruikt in zaaken van aangelegenheid. Als Luitenant-Generaal woonde hy den oorlog by, welke over de Beiersche ervenis ontstond, maar verwierf kort daarna zyn ontslag, en begaf, na dat hy reeds eenigen tyd te vooren zyne eerste Huisvrouw had verloren, zich weder in den Echt. Met dit verhaal besluit de Schryver het Tweede Deel van dit Werkje, waarin nog veele weetenswaardige byzonderheden voorkomen, welke wy met stilzwygen moeten voorbygaan. Maar het slot, waarmede hy eindigt, kunnen wy niet nalaaten hier af te schryven. ‘Het is aan den zachten band van dit gelukkig huuwlyk, dat ik de aangenaame rust en vreede, welken ik geniet, verschuldigd ben; en, ik durf het nog | |
[pagina 174]
| |
zeggen, ook het vergeeten myner geleedene smarten. Ik wensch niet meer. En zou ik gelukkiger kunnen zyn dan ik ben? Gaarne zoude ik thans zeggen: Moê van hoope en moê van klagten,
Over lot en aardsche magten,
Verbeide ik hier 't jongste oogenblik,
Zoo onbegeerd als zonder schrik.’
De uitvoering van Vertaaling en Drukken is wel gedaan. Weinig zinstoorende drukfeilen zyn ons voorgekomen. In het IIde Deel bl. 93 reg. 21 zal spoed moeten staan in plaatze van voorspoed. Bl. 44 reg. 24 moet voor Catharina zyn Elisabet. Maar bl. 19 reg. 21 zoude iemand, die van de Aardryksbeschryving onkundig was, in de gedachten kunnen brengen, dat de wech uit Saxen na Zweedsch Pomeren door de Ukraine liep. De omwech zoude wat groot zyn. Men leeze voor Ukraine, Ukkermark. |
|