De Schryver maakt een voegzaam onderscheid tusschen de Kunsten en Wetenschappen, om dat derzelver voortgang buitengemeen ongelyk is. Uit de Geschiedenis, als mede uit alles wat hy, dezen betreffende, bybrengt, blykt volkomen, dat de Wetenschappen veel laater dan de Kunsten ontstaan zyn. ‘Het is (zegt hy) eene zeer bekende waarneeming, dat de armoede de moeder der Kunsten is. Dit is niet alleen waar met betrekking tot de werktuiglyke Kunsten, zonder welke de mensch in de treurigste ellende zou moeten leven; maar het geldt ook ten aanzien van de fraaije Kunsten. De mensch is een Wezen dat naar genoegen haakt. De natuur heeft hem met een groot getal van werktuigen en vatbaarheden voorzien, die in staat zyn om eene groote menigte van zinnelyke indruksels en aangenaame gewaarwordingen in zyne ziel te verwekken. De ondervinding leerde hem allengskens deeze gelukkige eigenschappen kennen, terwyl ze aan zyne zinnen voorwerpen voorstelde, die bekwaam waren om hem te streelen. Daar toe was thans niets meer noodig, dan de begeerte, om zich, zoo veel mogelyk, dit geschenk der natuur ten nutte te maaken. Zoo rasch de mensch zich in staat bevond, om met weinig moeite de noodwendigste behoeften te kunnen voldoen, kreeg hy tyd en gelegenheid, om op minder noodzaakelyke, dan 'er volstrekt tot zyn onderhoud vereischt wierden, na te denken; doch die even zo wezenlyk waren, om zyn bestaan gemakkelyk en aangenaam te maaken. Hy wierd nu gewaar, dat de voorwerpen, die bekwaam waren zyne zinnen, zyne verbeeldingskragt, en zyn hart, op een aangenaame wyze te roeren, in de natuur in geen grooter overvloed voor handen zyn, en niet altyd in zyn macht staan.
Men vondt echter toen geniën, die gelukkig genoeg waren, om op de afbeelding van de aangenaame voorwerpen der natuur te denken, en die al te zeer verspreid waren, te verzamelen. Wanneer men zich genoodzaakt vondt, om eene vermaaklyke verblyfplaats, of landgoed, te verlaaten, dan kon men zyne verbeeldingskragt verhitten, en daar van, of door woorden, of door de Tekenkunst en kleuren, een levendige afbeelding schetsen. Hier door kon men niet flechts het voorledene vergenoegen vernieuwen, maar hetzelve, door mededeeling aan anderen, vermeerderen. Niet lang daarna ontdekte men het geheim, om, door de nabootzing der natuur, bevallige voorwerpen te scheppen, en deeze naarbootzeryen ryker, met meer verscheidenheid en bevalliger te maaken, dan de oorspronglyke voorwerpen zelve