deeze haare takken! Ras wordt zulk een vatbaar voor de middelen, waardoor hij aan zijne eerzugt meent te kunnen voldoen. Hij begrijpt, daartoe moet hij vrienden maaken, en die behouden. Om dit te kunnen doen, geeft hij, tegen verpligtingen, eerst iets toe, daar hij weigeren moest; om dat hij ziet, door weigeren, gunst en eer in gevaar te zullen brengen. Maar nu, ja, blijft hij die behouden. Doch daarmede is het niet gedaan. 'Er worden verdere voorslagen, gewigtiger verzoeken voorgesteld. Wat nu? Wil men niet op eenmaal verliezen het geen men nu heeft, men moet verder koomen; ook hier toegeeven. En eindelijk ziet men, men is te verre gegaan. - Met alles wat men peinst en overlegt, het gemoed heeft geen vrede; met alles wat men zorgt, men kan de kwaade gevolgen niet keeren; men kon, in het begin, niet denken, dat het zoo verre koomen zou, als men nu tot zijne smerte ziet, dat het gekoomen is! - des zugt men onder zonde, en onder zwaarigheden!
Bezeffen wij toch, Waarde Hoorders, hoe noodig het is, dat wij onze eigen gesteldheid en zondige zwakheden wel kennen, steeds die onder het oog houden, en biddend over hart en neigingen waaken; - hoe noodig het is onze beginselen waaruit, en de oogmerken waartoe wij werkzaam zijn, aan het Godlijk voorschrift van onzen pligt wel te toetsen. - Duidelijk zien wij, uit het voorgestelde, hoe zorgvuldig wij te waaken hebben, tegen de eerste stappen van zondige toegeevendheid, waardoor wij ons in verzoekingen, en in gemoedbenaauwende strikken zouden brengen. - Dan, zijn wij bij verrassing in den strik geraakt? uit het gezegde blijkt, hoe noodig het is, op een godvruchtige wijze, spoedig, door 's Heeren hulp ons daar uit te ontwarren. En bidden wy veel: Heer, leid ons niet in verzoeking!’