Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Bijbel verklaerd door J. van Nuys Klinkenberg, Hoogleeraer en Predikant te Amsterdam. Mitsgaders Lid van het Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen. XVIII. en XIX. Deel. Te Amsterdam by J. Allart 1789. Behalven een uitvoerig Voorwerk, 1124 bladz. In gr. octavo.Hier mede maekt de Hoogleeraer een aenvang van zyne ontvouwing der Schriften des Nieuwen Verbonds: en, by die gelegenheid, heeft hy voor het XVIIIde Deel ene voorafgaende drieledige Verhandeling opgesteld. Het eerste lid betreft de Schriften des Nieuwen Verbonds in 't gemeen; het volgende meer byzonder de Euangelien, en 't laetste allerbyzonderst het Euangelie van Matthaeus; en zo heeft zyn Hoogeerwaerde, voor het XIXdeDeel twee Inleidende Verhandelingen geplaetst, over de Euangelien van Marcus en Lucas. In dit Voorwerk vestigt hy telkens de aendacht op het merkwaerdigste, dat omtrent deze onderwerpen in 't algemeen, en ieder in 't byzonder, naspooring vordert; en daerop gaet hy over tot de Verklaring van het Euangelie zelve. Zyn Hoogeerwaerde richt zynen arbeid op de eigenste wyze in, als voorheen, trachtende, deels door ene uitbreiding, deels door nadere aenmerkingen, ook dit gedeelte der Bybelschriften nader op te helderen; waer in men zyne naeuwkeurigheid en oordeelkunde gemeenlyk bespeurt. Ter proeve hiervan zullen we te berde brengen het hoofdzaeklyke zyner aenmerkingen over de bedoelde betekenis van de gelykenisse der arbeiders in den wyngaard, die, hoewel op onderscheiden tyden van den dag gehuurd, evenwel een gelyk loon ontvingen; aengetekend Matth. XX. 1-15. Naer zommiger oordeel is deze gelykenis betrekkelyk tot den geheelen tyd der Euangelische bedeelinge; dan de Hoogleeraer bepaelt derzelver bedoelde, met anderen, tot het begin dier bedeelinge. ‘Het oogmerk der gelijkenisse toch was, (zegt hy,) om petrus, tegens de zelfsverhessing op de voorrechten van het Apostelschap, te waerschou- | |
[pagina 138]
| |
wen en te wapenen; en derhalven moet 'er zodanig iets worden voorgesteld, het welk petrus en zijne medeäpostelen beleven konden.’ - Uit dien hoofde kan hy zich ook niet verenigen met hun, welken hier denken op de verschillende roeping in onderscheiden leeftyd, in de vroege jeugd of later, en zelfs in den ouderdom; te minder, daer 't ongerymd zou zyn te denken, dat de zodanigen, die in hunne jeugd geroepen zyn, hier namaals in den hemel, zouden murmureeren, om dat anderen, die in een meer gevorderden leeftyd geroepen zyn, derzelfder zaligheid deelachtig worden. - Ook zyn hem gansch niet aenneemlyk de gedachten van hun, die, door deze arbeiders in den wyngaerd, verstaen, de bedienaers van het Euangelie in onderscheiden tyden. In dat geval zou de gelyke belooning, of de penning, moeten aenduiden, ene aerdsche belooning ten aenzien der dagelyksche nooddruft; en 't is midlerwyl overbekend, dat alle dienaers van het nuangelie niet dezelfde aerdsche belooning ontvangen. En 't is by hem buiten twyfel, dat 'er vs. 8 en 9 van ene geestlyke belooning gesproken word; als mede dat die uitlegging in 't geheel niet strookt, met het besluit, door onzen Heiland vs. 16 uit deze gelykenis afgeleid. - Gereeder valt hy den zodanigen toe, welken door de arbeiders in den wyngaerd verstaen, de leden der Kerke des Nieuwen Testaments, bestaende uit Jooden en Heidenen; welke uitlegging hy verder in dezer voege ontvouwt en versterkt. ‘Dan wordt 'er, (dus vervolgt zyn Hoogeerwaerde,) door deeze gelykenis afgebeeld, hoe de landheer van den wijngaerd, dat is, de Koning zijner Kerke, in het begin van het Nieuwe Testament, eerst, en wel geduurende eenen ruimen tijd, de Joden door het Euangelie zou nodigen, om in het Koningrijk der hemelen in te gaen, en aldaer tot zijne eer, tot hun eigen heil, en tot nut van huune medemenschen, werkzaem te zijn; hoe de Koning der Kerke vervolgens de Heidenen zou roepen tot zijn Koningrijk, met aenbieding van dezelvde voorrechten en zegeningen; hoe het gros der Joden over deze hunne gelijkstelling in voorrechten met de Heidenen, met nijdigheid en boosheid tegen den Koning der Kerke zoude vervuld worden, om dat zij zich verbeeldden, uit hoofde van hunne vroegere roeping en van een langeren dienst, den voorrang te moeten hebben boven de Heidenen; en eindelijk, hoe dit wangedrag, door den Heer der Kerke, ten hoogsten zou veroordeeld worden, en voor hun dit verdervelijk gevolg hebben, | |
[pagina 139]
| |
dat zij, als die door hun wangedrag betoonden, dat zij wel geroepen, maar niet uitverkoren waren, stonden verworpen te worden. De spreekwijs, in den wijngaerd te arbeiden, wordt niet altoos genomen voor het werk der Leeraren, in den dienst van het Euangelie, maar ook wel eens voor de werkzaemheid van bijzondere menschen, in het bevorderen van hunne eeuwige belangen, verg. Kap. XXI: 28-32. - Deze verklaring past ongemeen wel, op alle de wezenlijke delen van deze gelijkenis. - Zij strookt zeer wel met het oogmerk van den Heiland, Kap. 30Ga naar voetnoot[(*); de Joden, die voorheen de eerste waren, zouden de laetste, en de Heidenen, die de laetste waren, ten aenzien van den tijd hunner roepinge, de eerste worden. - Ook stemt zij blijkbaer overeen met andere gelijkenissen, als Kap. XXII. 1-14. alwaer vs. 14 op dezelvde wijs gezegd wordt, velen zijn geroepen, maer weinige uitverkoren; Luc. XV:11-32, alwaer ook de aenneming der Heidenen, met de morring der Joden, wordt afgebeeld; en Luc. XIII: alwaer de aenneming | |
[pagina 140]
| |
der Heidenen, in het begin van het Nieuwe Testament, voorgesteld, en vs. 30 met deze aenmerking besloten wordt, ziet daer zijn laetsten, die de eerste, en daer zijn eersten, die de laetste zijn zullen. Op dezen gelegden grond laten zich alle de wezenlijke delen der gelijkenis eigenaertig verklaren. Ondertusschen behoeven wij niet alle de bijzonderheden, in den geestelijken zin, over te brengen. Alle gelijkenissen, en ook die van onzen groten Leeraer, hebben dit eigen, dat 'er in dezelve iets heerschende zij, en dat 'er eenige bijzonderheden, tot cieraed, zijn bijgevoegd om de schilderij volkomen te maken. Het wezenlijke van deze gelijkenis bestaet in 4 stukken; het roepen der arbeiders, op onderscheidene tijden van den dag, om in den wijngaerd te werken; de loon, die, door den landheer, aen allen, zonder onderscheid, werd ter hand gesteld; het morren van de eerstgeroepenen; de veroordeeling van hun wangedrag, door den landheer, het welk dit gevolg had, dat zij uit den wijngaerd verdreven wierden. - Dit laetste wordt niet uitdrukkelijk gezegd, maer men kan het, uit het beloop van zaken, en vooral uit de toepassing vs. 16, ligtelijk opmaken. 1. De Landheer is christus. - De wijngaerd vertoont het Koningrijk der Hemelen, de Kerk van het Nieuwe Testament, vs. 1. - De arbeiders, die geroepen worden, zijn menschen, die tot de gemeenschap der Kerke genodigd worden, om daer in te werken, ter bevordering van Gods eer, van hunne zaligheid, en van het heil hunner medemenschen. - De dag vertoont ons den ganschen tijd, die geschikt was, tot de eerste oprichting der Kerke, welken wij rekenen mogen van de zending van joannes den Doper af, tot op dien tijd, dat christus Koningrijk in nadruk onder de Heidenen werd opgericht. - De arbeiders werden, op onderscheidene tijden van den dag, geroepen. Het verbeeldt hoe de Joden eerst, en de Heidenen daerna, stonden geroepen te worden. - De dag wordt verdeeld in vijf tijdperken. Dit kan men als een cieraed der gelijkenis beschouwen, welke in het algemeen te kennen geevt, dat zommigen vroeger en anderen later zouden geroepen worden; en dan moeten door zulken, die in den morgenstond, of ter derder, ter zesder, en ter negender uure gehuurd waren, de geroepenen uit de Joden verstaen worden, en door de zodanigen, die ter elvder uure gehuurd waren, de geroepenen uit de Heidenen. Wil men het evenwel meer gebijzonderd hebben, dan zijn de arbeiders, die | |
[pagina 141]
| |
in den morgenstond gehuurd werden, de Joden, die door joannes den Doper, als den Voorloper van den messias, geroepen waren; die ter derder uure gehuurd werden zijn dan de Joden, die door christus en zijne Discipelen, voor het gevangen nemen van joannes den Boetgezant, geroepen zijn; de arbeiders, die ter zesder uure gehuurd werden, zijn de Joden, die, door den Heer jesus en zijne Apostelen, na het gevangen nemen van joannes geroepen zijn; de arbeiders, ter negender uure gehuurd, verbeelden de Joden, die na de hemelvaert van christus, door petrus en andere Apostelen, geroepen zijn; en zij, die ter elvder uure geroepen werden, zijn de Heidenen. 2. De Landheer liet aen alle de arbeiders, zonder onderscheid, denzelvden loon ter hand stellen. - De loon is de genadeloon van het eeuwig leven, die, door de prediking van het Euangelie, aen alle de arbeiders uit Joden en Heidenen was aengeboden en toegezegd. Dezen loon liet de Landheer aen alle de arbeiders gelijkelijk aenbieden, zo aen de laetsten als aen de eersten. 3. Dan over deze gelijke bedeeling van loon, morden de eerstgeroepenen. - Het vertoont ons den nijd der Joden, die niet dulden konden, dat de Heidenen met hun in dezelvde geestelijke voorrechten deelen zouden, zo dat het grootste gros het aengeboden heil versmaedde. 4. Zulk eene handelwijs was blijkbaer strijdig met de menschenliefde en den eerbied, welke men der Godlijke vrijmacht verschuldigd is. Zij wordt daerom door den Godlijken Landheer veroordeeld, en had ten gevolge, dat de Joden, bij de verwoesting van Jerusalem, uit den wijngaerd der Kerke verstoten wierden.’ |
|