| |
| |
| |
De Vlugtende Wysgeer in Holland. (Geen Roman.) In Holland 1789. In gr. octave 211 bladz.
Wysgeerige bespiegelingen over ons Vaderland moeten, indien dezelve maar eenigzins aan hunnen naam en vereischten voldoen, elk onderzoekend Leezer belangryk voorkomen. Of de Schryver wezenlyk zyn land al of niet ontvlugt is, komt, ten onzen opzichte, weinig in aanmerking, indien hy maar naar waarheid, over Holland, zyne verblysplaatse, schryft. Hy heeft daar toe den Briefstyl verkozen, en handelt, in XIV agtereenvolgende Brieven, over verschillende onderwerpen, die hem in 't oog loopen. Zyne behandeling is meer aangenaam en bevallig, dan Wysgeerig, schoon de aanmerkingen uit die bron ontspringen. Men oordeele uit de volgende trekken.
‘Wanneer ik de schilderyen tot getuigen mag neemen, dan moet de kleeding zedert eenige jaaren al dikmaals veranderd zyn - dewyl de tegenwoordige Hollanders in dat opzicht, naar niemand van hunne vroege of laatere voorvaders gelyken.
Oude bedaarde mannen zyn, voor een groot gedeelte, op dezelfde wyze gekleed, als by ons, de eene echter meer kostbaar dan den anderen, naar mate van hun vermogen; - maar over de jonge Heren, myn vriend, zoudt gy moeten lachen. - Deezen worden 's morgens, uit het bed komende, door een kapper gekamt, welke het hair met welriekend vet, en een soort van meel zodanig zamenkneed, dat het zyn natuurlyke krul verliest en aan malkanderen kleeft, 't geen vervolgens met een zwart lint zeer styf omwonden wordt, en even als een stokje agter op den rug blyft hangen, en op zyde met yzeren spelden boven de ooren wordt opgerolt; - onder dezen zyn 'er velen geloof ik, die, om de woorden van den Romeinschen redenaar Cicero eens te gebruiken, liever de Republiek dan hun hair in de war zouden zien; - de zorgen ten minsten, die zy voor het laatste aanwenden, zyn uitsteekend groot. - Gy zoudt u in den eersten opslag verwonderen, hier zoo vele jonge menschen met grys hair aan te treffen, doch het is de gewoonte onder de Heren zo wel als onder de Juffronwen, dat ze de natuurlyke kleur van hun hair, die veelal zeer schoon bruin of blond is, wegnemen, en hetzelve met meel, tot een soort van poeder gemaakt, zodanig doorkneden en bestuiven, dat het de gedaante van grys of spier wit aanneemt.
Voorts is hunne kleding aan geduurige verwisseling en veranderingen onderworpen. - zoo dat in dit jaar, de knopen der rok niet grooter dan een stuiver, en in het volgende weder niet kleinder dan een daalder zyn moeten; - en de schoengespen, die nu rond zyn, na verloop van korten tyd weder vierkant wezen moeten, zonder dat zy schynen te begrypen, dat dit
| |
| |
enkel kunstjes zyn van dezen of genen winkelier, om zyne beurs ten hunnen kosten rykelyk op te vullen. -
Vooral heb ik my verwonderd, jonge Heren aan te treffen (doch dit is niet algemeen) die hunne vingers, even als de vrouwen, met ringen van onderscheiden soort hadden opgesiert, - dit scheen my toe, zo verwyfd te wezen, dat ik 'er myne oogen van moest afwenden. - Maar dit is het nog niet al; ik zie 'er dagelyks zeer velen, die twee horlogies by zich dragen, welke aan eene stalen of gouden ketting vastgemaakt zyn, die ten minsten een vierde van een el uit beide broekzakken hangen, en doorgaans met belletjes en andere ornamenten versierd zyn, die niet weinig klinken, zo dat men zodanig een Heertje, al op eenigen afstand, kan horen aankomen; het belagchelykste hier van is, dunkt my, dat zulke Heren, gelyk ik onlangs ondervonden heb, nooit juist weten hoe laat het is, dewyl toch twee uurwerken altyd min of meer van elkander verschillen.
Voor het overige is hunne gehele kleding zeer proper, doch, zo het my voorkomt, by zommigen eenigzins verwyfd, en in veel opzichten belagchelyk: by voorbeeld - zy hebben, op het minst gerekend, vier of vyf en twintig knopen aan hun rok, zonder knoopsgaten, van welken zy 'er dus geen één kunnen gebruiken; - Zy hebben een stokje in de hand, dat tot geen ander gebruik dient, dan om hunne ledige handen eenig werk te verschaffen; - en het geen U even als my het meest van allen zoude in de oogen lopen, is, dat sommigen in het najaar, zo dra de lucht slegts eenigsints koud begint te worden, zich van een mof bedienen, meestal spier wit, en daar by zoo onzaggelyk groot, dat ik, by het eerste gezigt daar van, zelfs op geen groten afstand, zeker geloofde, dat het een levendig schaap was. het geen men voor het lyf droeg, om de handen aan deszelfs uiterste deelen te verwarmen; - doch ook deze mode is nog niet algemeen doorgedrongen.
De Juffrouwen hebben haar hair byna op dezelfde wyze toebereid met ruikend vet en meel als dat van de Heren, behalven dat het nog daar en boven met eenige ellen gaas en lint tot eene aanmerkelyke hoogte is opgezet, - zoo dat de hoofden der Juffrouwen hier, op zyn minst, wel tweemaal zoo groot schynen dan in ons land, alwaar een klein hoofd, gelyk gy weet, onder de schoonheden gerekend wordt. - Daar en boven hebben zy genoegzaam allen een gaatje in het oorlelletje, waar in zy een ringetje, een belletje, een knopje, of ook wel een goud kettingje dragen, even gelyk ik wel meen gelezen te hebben, dat de Indianen in de neus hebben, welke by zommige zoo kostbaar zyn van edelgesteentens, dat men dikwils liever het oor met zyn versiersel, dan de gehele Juffrou, begeren zoude.
Gy zoudt met verontwaardiging vervuld worden myn Vriend! indien Gy eenige jonge Hollandsche Heren over het buwelyk hoorde zamenspreken; - het is eveneens als of zy over een koopmanschap handelen, - en wat Gy ook moogt horen in
| |
| |
overweging nemen, - het geld is altyd de hoofdzaak, - daar op volgt de schoonheid, terwyl verstand, deugd en bekwaamleid in het geheel in geen aanmerking komen.
En wat de zaak zelf betreft, deze gaat veelal dus in zyn werk.
Een jong Heer, die in het ontuchtig leven eindelyk begint verdriet te krygen, slaat byna geen kerkgang over, om te zien, of hy daar ook een Juffrouw mag aantreffen, die ryk en mooi genoeg is, om voor hem tot huisvrouw te dienen; - zoo dra heeft hy deze niet ontdekt, of hy vraagt belet by haare ouders, en begeeft zich vervolgens, sierlyk en wel uitgedoscht, deftig gekapt, behoorlyk gepoederd, en voorzien van de nodige horlogies, ringen, enz. naar haar huis, om aan de ouders zyne genegenheid voor hunne dochter te kennen te geven. - Na dat Vader behoorlyk onderzogt heeft, hoe veel geld myn Heer jaarlyks ten naasten by wel maken kan, geeft hy zyne toestemming, mits zyne dochter daar toe kan worden overgehaald: - vryheid bekomen hebbende om 's anderen daags weder te komen, ten einde zulks te beproeven, wordt myn Heer niet minder fierlyk gekapt, en zoo wit als een tachtigjarigen grysaard gepoederd, by het onnozel meisje toegelaten, aan welke hy met alle kragt van welsprekenheid zyne oprechte liefde, en de zekerheid van zyn spoedige dood voordraagt, indien hy ongelukkig genoeg mogt zyn, om niet in het bezit van zulk een beminnelyk voorwerp gesteld te worden.
Het sentimenteel meisje getroffen, niet minder door de elegante kleding als door de smoorlyke verliefdheid van myn Heer den Galant, verklaart zich dadelyk niets tegen zyn persoon of gedrag te hebben, maar volstrekt ongenegen te zyn tot den huwelyken staat, welk laatste echter doorgaans op zulke algemene gronden geschied, dat de welbespraakte tong van myn Heer den Galant weinig moeite nodig heeft, om dat zoo bondig te wederleggen, dat het willig meisje zich eindelyk met een vriendelyken lach moet gevangen geven; - maar wel verre niet dat al van het verzoek daarom dadelyk in te willigen, wordt aan Myn Heer slegts na veel moeite toegestaan, dat hy om de agt of veertien dagen eens mag komen zien, hoe het met de gezondheid van zyne beminde Engelin gesteld is. - Welke vryheid dan wel ras zodanig vermeerderd wordt, dat de zaak in korten tyd geklonken, en het huwelyk voltrokken wordt.
Gy kunt U verbeelden hoe groot deze liefde van beide kanten zyn moet, en aan hoe vele gevaren zulk een huwelyk verbonden is, van welk laatste Gy des te meer zult overtuigd wezen, wanneer ik U zal gezegd hebben, dat het aan een Heer vooral tot de uiterste schande zoude gerekend worden, indien hy, na de bovenverhaalde liefdens verklaring gedaan te hebben, daar niet standvastig by bleef volharden, zonder in aanmerking te neemen, dat hy by zyne nadere verkering met het meisje zodanige tegenstrydigheden tuschen zyn humeur en dat van zyne beminde zoude kunnen ontdekken, dat de liefde voor zyn en haar tydelyk geluk hem volstrekt tot het tegendeel zoude moeten
| |
| |
aansporen. - Men verondersteld dat het meisje (dat dan reeds gerekend wordt hare liefde bepaald te hebben) daar door veel ligt gevaar zoude lopen, om van hartzeer in eene kwynende ziekte te storten en daar aan te sterven. - De Heren hebben hier, over 't algemeen, minder nood van, - ten minste die genen onder dezelven, welke de belagchlyke gewoonte hebben, om een naamlyst van zes of agt Juffrouwen te maken, en dezelve van nommer één af zoo lang rond te lopen, tot dat 'er eindelyk een van haar toebyt, het welk hier onder een zeker soort van jonge Heren al veel in het gebruik schynt te wezen; - en waarlyk, hoe belagchelyk deze gewoonte iemand ook moge toeschynen, zo hebben zy zeker nog al reden voor hunne zaak, die in de daad niet geheel te verwerpen is.’
Men kan uit de beschouwing van deze, en verscheidene andere trekken, genoegzaam opmerken, dat onze Wysgeer de Nederlanders, van deezen tyd, al zeer naauw bekeeken heeft. Ook de gevolgen, die hy uit de voortgaande weelde, in ons Vaderland, voorspelt, zyn zo waar als geducht; en worden door hem dus voorbeeldend voorgedragen.
‘De Heer hooft, burgemeester van Amsterdam zynde, hadt op eenen zekeren tyd een groot getal van zyne beste vrienden te gast genodigd, dewelke hy op de volgende wyze ontbaalde.
Eerst wierdt 'er een menigte van geringe en grove spyzen, in gemene aarden schotelen op tafel gebragt, waar by de Heer hooft zyne verwonderde vrienden dus aansprak: - Ziet daar myne Heren! aldus was het gesteld by de opkomst van ons Vaderland, men leefde toen matig, sober, eerbaar en ordentlyk, en door dien weg konden onze voorvaders spoeaig hunne schatten vermeerderen.
Vervolgens wierdt het twede gerecht opgebragt in tinnen schotelen, met een weinig betere spyzen: dusdanig, hervatte de Heer hooft, was onze Republiek in haren welstand, toen onze voorvaders door hunne spaarzaamheid, gepaard met nyveren arbeid, in staat gesteld, niet verplicht waren, om zich zoo sober te behelpen.
Het derde gerecht met eenige kostelyke voor- en naspyzen, in beste tinnen schotelen te voorschyn gekomen zynde, vervolgde de Burgemeester aldus: - Zoo hadt het nog bestaanbaar kunnen zyn, indien het volgend geslacht daar by gebleven ware; - doch wanneer het vierde gerecht in louter zilver, en kostbare porseleine schotelen, met de uitgezogtste spyzen en na-dessert van uitheemsche vrugten, confituuren en allerhande lekkernyen was opgezet, - toen zeide de Heer hooft: - Zoo moet de Republiek voorzeker te gronde gaan, myne Heren! en onder den zwaren last der weelde en overdaad bezwyken. - Is dit verhaal niet waardig, om met gouden letteren in de jaarboeken der Nederlanders vereeuwigd te worden?’ |
|