wierdt ingewikkeld. Naa den loop zijner Letteroeffeningen volbragt te hebben, wierdt hij beroepen te Wezel. Van hier deedt hij, nu en dan, eenen keer na Antwerpen, om, bij wijze van leeninge, zo als toen dikmaals gebruikelijk was, onder de Hervormden in die Stad den dienst waar te neemen. In den jaare 1577 beriep hem de Gemeente te Dordrecht tot haaren Leeraar, en genoot zijnen dienst, tot in den jaare 1582; wanneer hij na Gouda wierdt verplaatst. Geduurende zijn verblijf te Dordrecht leiden zijne Amptgenooten, op hem misnoegd, om eenige onzuiverheid in de Leere, met welke hij betigt wierdt, hem te laste, dat hij getragt hadt, het Wonderboek van den berugten david joris te doen drukken. Volgens het zeggen der Kerkelijken zou hij, in 't bijzijn van Gemagtigden der Regeeringe van Dordrecht, bekend hebben, tot dit drukken verlof gegeeven, doch zedert daarvoor vergiffenis verzogt, en zelfs het doen van schuldbekentenisse op den predikstoel hebben aangebooden. Herberts ontkende dit alles in openbaaren druk, en beriep zich, ten dien einde, op de Gemagtigden, zijnde de Heeren willem janszoon de wit, willem de jonge, Jonker van der myle en hendrik van nispen. Herberts voegt 'er nevens, hoe de Drukker jan kanin bij hem aanzoek hadt gedaan, om het gemelde Boek te mogen drukken, als ook dat die van de Klassis, voor welke hij gedagvaard was, geen bewijs hebbende voor de beschuldiging tegen hem ingebragt, nogthans beweerden dat hij schuldig was, en evenwel zo hard bij hem aandrongen, op schuldbekentenisse, dat de Heer van nispen, een der Gemagtigden uit de Wethouderschap, hun, eindelijk, te gemoet voerde: “Ik heb de Spaansche Inquisitie geleezen; maar nooit ben ik op eene plaats
geweest, daar ik dezelve zo leevendig zag in 't werk stellen als hier.”
Het vertrek van herberts na Gouda maakte een einde aan deezen twist. Doch ook hier volgde hem de onmin met de Kerkelijken. Volgens 't geen hem te laste wierdt geleid, was hij niet zuiver in de leere, aangaande de Volkomenheid der Christenen, de Rechtvaardigmaaking en Voorbeschikking. In een Sijnode, door den Graaf van leicester, die, schrijft brandt, soo seer tochtte na den naem van Voedsterheer der Kerke, op eigen gezag, buiten kennis der Staaten, in den jaare 1586, in 's Hage beroepen, wierden deeze geschilpunten, onder andere, verhandeld. Hier liet het zich aanzien, dat het geschil in der minne zou vereffend worden,