Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMuzijkaal Konst-Woordenboek, behelzende verklaaringen van, als mede het gebruik en de kracht der, Konstwoorden, die in de Muzijk voorkomen. Door J. Verschuere Reynvaan. J.U.D. Te Middelburg by W.A. Keel en te Amsterdam by J. de Jongh 1789. Behalven de Voorreden 370 bladz. in gr. octavo.Muzijkkundige Liefhebbers, die den Catechismus van den Heer en Mr. Reynvaan, of zyne Lessen over dit onderwerpGa naar voetnoot(*), regtmaatig, met hunne goedkeuring vereerd hebben, zullen ongetwyfeld met vermaak zien, dat hy zig nu verder verledigd heeft, tot het opstellen van dit Woordenboek, ter verklaaringe der in de Muzijk gebruikelyk zynde Konstwoorden. Een wel uitgevoerd Geschrist van die natuur, met betrekking tot zekere Konst, heeft altoos zyne nuttigheid, overmits de bepaalde betekenis der Konstwoorden gemeenlyk minder bekend is; dat bovenal plaats heeft omtrent de Muzykaale Konstwoorden, daar ze grootendeels, uit het Italiaansch ontleend, een Latynschen of Griekschen oorsprong hebben, of van de Franschen overgenomen zyn, waardoor ze dikwerf te minder recht verstaan worden. Ten einde dit te gemoet te komen, heeft zyn Ed. zig bevlytigd, om eene zo vol- | |
[pagina 107]
| |
ledige, als hem mogelyk ware, verzameling der Konstwoorden vervaardigd hebbende, dezelven op eene voldoenende wyze, in hunnen oorsprong, kragt van betekenis en gebruik op te helderen. Eene onderneeming, die den beoefenaaren der Muzyk veelshands te stade kan komen, en te gelyk zyne aangenaame nuttigheid heeft voor allen, welken in de zielstreelende Muzyk, die 't hart van genoegzaam alle welgestelde menschen aandoet, behaagen scheppen, en niet zelden, ten deezen opzichte, woorden en spreekwyzen hooren gebruiken, die hun geheel onverstaanbaar zyn. Tot een voorbeeld der uitvoeringe van deezen taak, diene zyne volgende verklaaring van het woord chromatico, met het daarby behoorende diatonico en enharmonico. ‘ChromaticoGa naar voetnoot(*), (bij de Muzijk, in het Italiaansch van het Grieksche woord chrooma, Χριομα overgenoomen,) wil eigenlijk zeggen, Verw, Kleur. In het Grieksch chroomatikon. Maar, bij de Muzijk, wordt 'er door verstaan een der drie Klankgeslagten het Chromatijke, zijnde in orde het tweede Muzijkaale Klankgeslagt. Het bestaat uit eenen samenhang van halve Toonen, welken zich, het zij Klimmende, het zij Daalende, Trapswijze laaten hooren. Of, liever het bevat in zich Kleine en Groote Halve Toonen, en wel dezulke, die maar één Kruis of ééne Mol behoeven, zijnde samengesteld uit Chromatijke en Diatonijke Geluiden of Intervallen. Zie verder ter meerdere ophelderinge onze veertiende Les, [met vergelykinge der tiende Les, benevens de Termen modo en tetrachordo.]’ ‘Sommigen willen, dat het zelve bij de Grieken aangeduid wierd door Roode Teekens of Teekens van bijzondere Kleuren; en, dat hier van deeze benaaming ontstaan zij-Edoch anderen brengen het hier van af: om dat het Chromatijke Klankgeslagt tusschen het DiatonijkeGa naar voetnoot(†) en Enhar- | |
[pagina 108]
| |
monijkeGa naar voetnoot(*) inkomt, en dus het Middenste Klankgeslagt is; even als in de Kleuren, de andere Kleuren tusschen het Wit en Zwart inkoomen. Er zijn, die het wederom daar in zoeken; om dat de Bovenste Toetsen eens Klaviers, altijd, van eene andere Verwe of Kleur zijn, dan de ondersten. Dan dit bepaalt zich wel bij een Klavier; maar geens- | |
[pagina 109]
| |
zins bij andere Speeltuigen; en vooral niet bij de Stem, alwaar deeze zigtbaare Teekens geen plaars konnen hebben. Daarom zoude men denken, dat dezuiken het naaste koomen, die het hier naar toebrengen; dat, vermits het Chromatijke Klankgeslagt het Diatonijke Klankgeslagt, door zijne Mengeling van Halve Toonen, welke het Chromatijke onder het Diatonijke laat hooren, versiert, oppronkt en schakeert; het welke bij de Muzijk dezelfde uitwerking heeft, als de bijzondere Verwen of Kleuren in de Schilderkonst, dus het Chromatijke tegen het Diatonijke Klankgeslagt, als eene Verw, Kleur of Bloempjes, van Toonsnijdingen, afsteeke. Men schrijft de Uitvinding daarvan toe aan eenen timotheus milesius, die men wil dat geleefd zoude hebben ten Tijde van alexander den grooten. Dan anderen willen dit aan epigonus toegeweezen hebben. Doch het is bekend dat de Republijk der Lacedemonieren, over het invoeren van dit Klankgeslagt, zoo verstoord ware op timotheus milesius, dat zij bij een openbaar Plakkaat verbod deede, dat Hij, noch iemand, zich zoude hebben te vervoorderen, om die Muzijk binnen haar Gebied in te voeren: om dat dezelve te zeer naar het lichtvaerdige oversloeg, en geschikt ware (zoo zij zeiden) om de Dertelheid te koesteren. Dan deeze buitenspoorige strengheid wordt, tegenwoordig, met recht, bespot; en het strekt ieder tot lof, de edele Muzijkkunst te volmaaken. Die hier van iets breeders begeert te weeten, zie camerarius, in het achttiende Capittel van 't eerste Honderdtal zijner Historische Aanmerkingen. Het Cromatijke Klankgeslagt, welke de oude Grieken bezigden, was geheel anders ingerigt, dan dat Klankgeslagt van dien naam, in het gebruik zijnde bij de Moderne of Hedendaagsche Muzijk. Het zelve bestond uit een groote Halve Toon, een kleine Halve Toon, en een kleine Ters. Het had dit beloop, (naar hun Tetrachorden ingerigt,) B, C, C Kruis, E, het welk van Tetrachorde tot Tetrachorde herhaald wierd, en hierin bestond eigenlijk hun Chromatijke Klankgeslagt.’ |
|