Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
als mede van de in dit vervatte Stukken - een Latynsch Programma, waarin de liefhebbers der oude Letterkunde in alle vakken der Geleerdheid uitgenodigd worden, om hunne Verhandelingen aan het Genootschap mede te deelen, ten einde dezelve in de uittegevene Acta latina geplaatst te kunnen worden. Hier op volgen twee Antwoorden, over de opgegeven Vraag: ‘Is het Phlogiston een waar beginzel der Ligchamen? het zy, enz. Waar van het eerste door den Utrechtschen Hoogleeraar, den Heer A.P. Nahuis, ingeleverd, den prys eener dubbele Gouden Medaille waardig gekeurd is. Aan den Autheur van het tweede is eene Gouden Medaille, ter waarde van 20 Ducaten, aangeboden; doch dezelve heeft niet goed gevonden zyn naam te openbaren, waarschynelyk om dat hy zich beledigd oordeelde, dat zyn Antwoord op zyn voorafgedaan verzoek, schoon eenigen tyd te laat ingekomen zynde, na den Eereprys niet heeft mogen mededingen. Men zie deswegens het Voorbericht, als mede zekeren Brief, en vervolgens het Antwoord daarop, beide in de Algem. Konst- en Letterbode te vinden. Beide deze Antwoorden hebben wezentlyke verdiensten, en daar het onderwerp, voor den Natuur- zo wel als Scheikundigen, van zeer groot gewigt, zeer uitvoerig onderzogt, door redenering op proeven gegrond overwogen, en de uitkomst zo klaar en bevattelyk, als de tot hier toe gedane ontdekkingen toelaten, voorgesteld word, zo verdienen zy zeker een oplettende, en zelfs herhaalde, leezing. Wy, voor ons, hebben zulks met genoegen gedaan, en oordeelen onze Lezers geen ondienst te zullen doen, om hun met het algemeene Plan derzelve nader bekend te maken. In eerste Antwoord stelt zig de Hoogleeraar Nahuis, als Autheur van het zelve, Zeven Vragen ter beantwoording voor. In het eerste, onderzoekt Hy wat Phlogiston is, of wat de Scheikundigen door het zelve verstaan. Hier worden de gevoelens van Stahl, Beaumé, Macquer zo als hy eerst, en ook hoe hy naderhand, daar over heeft gedacht, het verschillend denkbeeld van Buffon, als mede die van Kirwan, Priestley en de la Metherie, zeer kort, (doch na ons inzien) al te afgebroken, voorgesteld. In het tweede onderzoekt de Hoogleeraar, of men het Phlogiston door Scheikundige Proeven van de ligchaamen, | |
[pagina 102]
| |
zo heeft kunnen afscheiden, dat het zelve afzonderlyk onder het bereik der zintuigen heeft kunnen gebragt worden. En dit word, zo als men ligtelyk kan berekenen, onkennende beantwoord; het geen egter de Hoogl. in §. XVIII en XIX van de brandbare lucht, door zommigen voor het Phlogiston gehouden, zegt, en de zwarigheden daar omtrend geopperd, zal gewis alle Lezers niet voldoen, want met hetzelfde recht zoude men die redenering op de zuivere lucht, als zynde even gemakkelyk door konstbewerking van onderscheide Ligchamen af te scheiden, als de brandbare lucht, en even zo wel met veele andere Ligchamen vereenigd, op zyn aangenomen gevoelen kunnen toepassen. En het geen daarop ten bewyze in §. LIV. en verv. by gevolgtrekking door redenering uit de proeven door Lavoisier gedaan, aangevoerd word, kan men genoegzaam uit het tweede antwoord wederlegd vinden. Doch ons bestek laat niet toe ons daar verder mede in te laten. In dit derde onderzoekt zyn Edl. de bewyzen voor de bestaanlykheid van het Phlogiston in de Ligchamen; en ontkent derzelver gevolgtrekking in het beantwoorden zyner vierde vraag. In het antwoord op de vyfde, ‘welke zyn de proeven en ontdekkingen, welke niet alleen het vermoeden tegens het bestaan van het Phlogiston hebben doen vermeerderen, maar zelfs hoogst waarschynlyk bewezen, dat hetzelve geen bestaan heeft &c.’ word de zwaarigheid door Jean Rey, een Scheikundige der voorige Eeuw, eerst aangevoerd, en vervolgens de ontdekkingen, proeven en gevoelens van den Heer Lavoisier te berde gebragt, waar voor zig dan ook de Hoogleeraar ten vollen verklaart, en, na dertien stellingen voor dat gevoelen vastgesteld te hebben, is zyn Edl. antwoord op de zesde vraag, of deze op proeven gegronde stellingen betrekking hebben, op- en invloed in de verschynzelen welke de voorstanders van het Phlogiston gewoon zyn af te leiden van de aan- of afwezigheid van dit beginzel in de ligchamen - gaat de Hoogleeraar voort om alle de bewyzen voor het bestaan van het Phlogiston opgegeven, aan zyne gemaakte stellingen te toetzen en te ontkennen. Het antwoord op de zevende vraag, ‘Wat zijn de brandbare ligchamen?’ behandelt de Hoogleeraar slegts oppervlakkig, eensdeels om dat het niet uitdrukkelyk in de door het Genootschap voorgestelde Prysvraag vermeld is; anderdeels om dat zyn Edl. zig niet in staat oordeelt deze | |
[pagina 103]
| |
gewigtige vraag, op eene voldoende wyze, te kunnen beantwoorden, als wordende daar toe nog oneindig veele proeven - veel onderzoek en veel tyds, vereischt. In een hier op volgend Aanhangsel, tragt de Hoogleeraar de door de Heeren Deiman en Troostwyk, in zekere Verhandeling over de luchtgelykende Vloeistoffen voorgestelde gevoelens, als met die der navolgers van Stahl overëenstemmende, in een en twintig Aanmerkingen tegen te spreken, en die Heeren van het ongenoegzame hunner bewyzen te overtuigen. Indien de Hoogleeraar, met deze Aanmerkingen, die Heeren tot zyn gevoelen mogt overhalen, zo zal het ieder Liefhebber der Scheikunde hoogst aangenaam zyn zulks, en vooral de rede hunner veranderde denkwyze, te mogen weten. Voor het tweede antwoord, wiens Autheur zig niet bekend gemaakt heeft, gaat vooraf eene Inleiding, waarin het gewigt der Vraag overwogen, en dezelve als zeer belangryk geoordeeld, doch ook teffens de noodzakelykheid voorgesteld word; dat men in het beslissen van verschillende gevoelens, tot welker staving nog zommige alles afdoende bewyzen ontbreken, de mogelykste onzydigheid en voorzigtigheid in het oog behoort te houden. Na dit op het volgende antwoord toepasselyk gemaakt te hebben, stelt zig de Autheur in zyne eerste Afdeling voor, te onderzoeken, de voornaamste gevoelens welke 'er omtrend het Phlogiston opgegeven zyn, en op welke wyze de verschynzelen in de onderstelling van dit beginzel kunnen verklaard worden. In de tweede Afdeeling geeft Hy het gevoelen op, waar by men het bestaan van het Phlogiston verwerpt, en op hoedanig eene wyze men alsdan de verschynzelen, zonder zulk een beginzel te vooronderstellen, opheldert. Dog, daar dit nog onlangs eerst, door den Heer van Marum, in het IV. St. van Teylers tweede Genootschap, zeer nauwkeurig is opgegeven, word dit minder breedvoerig behandeld. De derde Afdeling is ingerigt om eene juiste vergelyking te maken, tusschen de in de eerste en tweede Afdeling voorgestelde leerstellingen, om te doen zien, waarin en in hoe verre de een den anderen overtreft, of waarin zy met elkander gelyk staan. In het eerste Hoofdstuk van de eerste Afdeling, vind men dan de denkwyze van Beccher, over het brandbare begin- | |
[pagina 104]
| |
zel; waarop vervolgens het gevoelen van Stahl gebouwd, uitgebreid en tot een systema gebragt is, en het is aan deze laatste, dat wy den naam van Phlogiston verschuldigd zyn. En dit leerstelzel is jaren lang, door beroemde en in de Scheikunde zeer ervaren Mannen, waaronder een Boerhave, Marggraaf, Vogel en anderen, omhelsd; tot dat men door de proeven van Boyle en Hales, waar by het bleek, dat de Ligchamen door de verbranding, en de Metalen door de verkalking, in gewigt niet af- maar toenamen, zynde dit juist het tegengestelde van het Stahliaansche gevoelen, genoodzaakt wierd eenigermate van denkwyze hier omtrend te veranderen, gelyk Beaumé, schoon onvoldoende, echter daar in eenige verbetering tragtte te maken. Deze zwarigheid vermeerderde nog door de proeven en ontdekkingen, door Doctor Priestley en de Heer Lavoisier gedaan. Om dezelve uit den weg te ruimen, en dus het gevoelen van Stahl met de latere ontdekkingen te vereenigen, bragt Macquer, by de tweede uitgave van zyn Dictionaire de Chymie, weder een ander gevoelen ten opzigte van het Phlogiston te voorschyn, en wierd daarin byna op gelyke wyze door de Heeren Morveau, Maret en Duran, gevolgd. Hier omtrend verschilden weder de Heeren de Buffon en Kirwan, wiens gevoelen in het vervolg door den Heer Wiegleb omhelsd is; houdende echter alle het Phlogiston voor een grondbeginzel. Hierop worden alle deze verschillende denkwyzen onderzogt, en de zwarigheden, welke dit leerstelzel drukken, daar tegen overgesteld: de gevolgtrekking uit dit alles by een genomen komt hier op uit, dat 't het veiligste is, wanneer men het bestaan van het Phlogiston wil aannemen, het zelve als een beginzel te beschouwen, van welks aart en natuur wy even zo onbewust zyn, als wy de Electrieke stof kennen, enz. Nu gaat de Autheur in het tweede Hoofdstuk over tot het optellen der gronden en bewysredenen, op welke men het bestaan van het Phlogiston aanneemt, te weten uit de verklaring der verschynzelen by de Zuuren, de verkalking der Metaalen, de vermeerderde zwaarte der Metaalkalken, de voortbrenging van gedephlogisteerde lucht by de revifieering der Metaalkalken, en de revifieering zelve. Vervolgens word dit leerstelzel nader onderzogt en getoetst aan die verschynzelen, welke de latere ontdekkingen in de Natuur- en Scheikunde hebben opgegeven; als daar zyn: de verandering der zuuren tot lucht, en hunne ontbinding uit dezen staat van luchtvormigheid, de luchtzoortige vloeistoffen, de Ademhaling, en eindelyk de verbranding der Ligchamen. | |
[pagina 105]
| |
Alle deze stukken vind men hier grondig en zeer uitvoerig behandeld, en daaruit in §. 36. dit besluit opgemaakt. ‘Dat 'er in de daad al zeer veele waarschynlykheid is, om te veronderstellen, dat 'er een zodanig beginzel in de Natuur bestaat, en als een bestand-deel by de meeste Ligchamen gevonden word.’ In de tweede Afdeling word het gevoelen waarby men het Phlogiston verwerpt, voorgesteld, en wel in het eerste Hoofdstuk een algemeen voorstel van het gevoelen van Lavoisier opgegeven, het welk in het tweede nader bepaald, en op gelyke wyze als in de eerste Afdeling, met de leer van het Phlogiston geschied is, onderzocht; het derde Hoofdstuk behelst de byzondere toepassing van dit leerstelzel, niet minder nauwkeurig en onzydig behandeld dan het voorgaande, en aangetoond, hoedanig men uit het aangenome grondbeginzel, van eene zuivere lucht, de voorkomende verschynzelen ophelderen kan, en, in §. 59, met deze woorden besloten. ‘Men ziet dan - met welk gelukkig gevolg de Heer Lavoisier geslaagd is, om door middel van een beginzel, dat geheel aan dat van het Phlogiston is tegenover, gesteld, namentlyk, dat der zuivere lucht, alle verschynzelen te verklaren, welkers oorzaak men te voren van het Phlogiston had afgeleid.’ - De derde Afdeling, behelzende eene vergelyking der beide opgegevene gevoelens, is een meesterstuk van grondige redenering, en verdient met alle oplettenheid in het werk zelve nagelezen te worden, beide de leerstellingen worden hier tegen elkander klaar en onzydig over gesteld, de meerdere kragt van overtuiging van het eene tegen het andere, in de byzondere verklaringen der verschynzelen, ten duidelyksten aangetoond, en eindelyk dit besluit hieruit opgemaakt. ‘Dat schoon ook al eens zommige zaken zich dan eens gelukkiger met het eene, en in andere gevallen beter met het andere dezer gevoelens, laten overëenbrengen, dit meerdere voordeel over het geheel, niet van dat belang is, dat men daarom zoude recht hebben, eene dezer gevoelens te verwerpen.’ En het is aan dit besluit dat wy gaarne, en uit overtuiging, ons zegel willen hangen. Voor eerst, om dat het ons te prematuur voorkomt, een leerstelzel zo maar in eens te willen verwerpen, om dat het, in een en ander opzicht, niet in staat is, de verschynzelen, by latere gedane proeven eerst ontdekt, zo volledig als men wel verlangt, te verklaren en op te helderen. Ten anderen, om dat wy nog ge- | |
[pagina 106]
| |
heel geene zekerheid hebben, dat niet nog, by vervolg van tyd, nieuwe proeven nieuwe verschynzelen zullen voortbrengen, welke zo niet minder, althans even onverklaarbaar uit het leerstelzel van Lavoisier, als uit dat van Stahl, zullen zyn. En eindelyk, om dat, in beide de leerstelzels, een grondbeginzel aangenomen word, het welk niet onder de zintuigen valt, en zonder het welke geene van hun bestaan kan. Het Phlogiston namelyk van Stahl, en de Koolstoffe van Lavoisier. |
|