kunnen geeven, om op zodanig een onderwerp nader te denken, en het zelve verder uit te breiden. - Zo ontmoeten we hier onder anderen een droom, die ons den berg der elende voorstelt, en ons de elende, die ons zomtyds mogt drukken, geduldig leert draagen. De vinding is niet nieuw; dan het denkbeeld is van zo veel aanbelang, dat het niet wel te dikwils herinnerd kan worden: waarom wy, den geheelen droom voor ons bestek te uitvoerig zynde, 'er den hoofdzaaklyken inhoud 'er van zullen mededeelen.
‘Jupiter naamlyk liet het menschdom eenmaal aanzeggen, dat zij alle hunne rampspoeden en wederwaardigheden zouden bijeenbrengen, en, in eene zekere daartoe bestemde vlakte, op éénen hoop uitschudden. Een aantal van menschen nam dit voorstel gretig aan, en bragt, door de Inbeelding geholpen, zijne onderscheiden lasten op den hoop, die weldra een hooge berg werd. - Dit verrigt zijnde liet jupiter ten tweedemaal uitroepen, dat het ieder een vrijstond zijne bezwaaren te verruilen, en met het pak van een ander, 't welk hij zou kunnen uitkiezen, naar zijne wooning te rug te keeren. Op dit aanbod kwam de Inbeelding denzulken, die ruilen wilden, vlijtig ter hulpe, en prees ieder een bijzonder pakje aan. De ruiling ging in den eersten opslag met genoegen door; doch 'er was onder die allen geen één mensch te vinden, of hij hield, slegts weinige oogenblikken na de gedaane ruiling, de nieuwe rampspoed, aan welke hij nu onderworpen was, voor ver ondraagelijker dan de oude. Of zulks van daar kwame, dat alle rampen, welke ons natuurlijk opgelegd zijn, in eene zekere evenmaat tot onze kragten staan; dan of het hier aan toe te schrijven ware, dat zij ons draaglijker worden, wanneer wij 'er aan gewend zijn; behoeft in deezen niet beslist te worden. Het gemelde uitwerkzel had althans bij allen plaats, en elk hunner trok zeer erbarmelijke gezigten, terwijl zij, onder den last van hunne verschillende pakken, op en neder gingen.’ - Onze Autheur dit breeder ontvouwd, en met gepaste voorbeelden opgehelderd hebbende, vervolgt voorts indezervoege.
‘De gantsche streek was met morren en klagen vervuld, tot dat jupiter zich eindlijk over den armen mensch ontfermde, en gebood, dat ieder een zijn last andermaal van zich zoude werpen, op deeze voorwaarde, dat elk dat zelve pak zoude wederkrijgen, 't welk hij van te vooren gedraagen had. Zij ontdeeden zich daarvan met de grootste blijdschap, waarop de Inbeelding, die hen in deze grove verblinding had geleid, bevolen wierd te verdwijnen. In haare plaats kwam het Geduld; en deeze Godheid hefte haare oogen van tijd tot tijd naar den Hemel, en hield ze op jupiter gevestigd. Zij was niet zoodraa tot den berg der elende genaderd, of, 't geen zeer opmerklijk is, de gantsche hoop zonk zoo diep neder, dat hij naauwlijks een derde