Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 425]
| |||||||||
Natuurkundige proeve over de circulatie der vochten in de plantgewassen;
| |||||||||
[pagina 426]
| |||||||||
eene zonderlinge wys gedraaid, en ingetrokken, verkrygen; waarop hy eenigen tyd zal kwynen, en de groeijing eerlang in 't geheel ten eenemaal ophouden. Dit heeft in zommige boomen plaats: doch 'er zyn echter anderen, die geheel andere verschynzelen opleveren. In sommige ziet men blykbaar, dat de binnenbast genoegzaam in staat is, om zekere boomen, zonder de zylingsche vaatjes van het hout des stams, te kunnen voeden: en in anderen weder ontdekt men, dat de groeijing, zonder denzelven, haar volle beslag, buiten krenking van het gewas, kan erlangen. Het eerste kan men duidelyk in Oude Willige boomen waarnemen: dikwyls zyn ze zeer hol, indiervoegen dat 'er maar een dikke bast overblyft, die nochtans het houten hoofd des booms zeer wel voed; zoo dat 'er eene menigte van jeugdige takken voor den dag kome. Dit bracht den Heer neaume tot het denkbeeld, dat de bast byna al het voedzel des booms opleverde. Miraldus, door eigen waarneemingen gesterkt, bevestigde deeze zyne meening. By ongeluk was 'er een takje, het welk in een boom was ingeënt, van den knoest afgescheurd; echter zo, dat het aan een klein gedeelte van den bast aan den boom bleef hangen; naderhand groeide het, en 't vereenigde zich met het hout, in zoo verre, dat het bladeren en vruchten voortbracht, als of het onaangeroerd gebleven ware: uitwerkzelen, die niet dan van den bast konden voortkomen. - Andere soorten van Plantgewassen zyn 'er, die den bast, om in wezen te blyven, niet nodig hebben. Parantius verzekert ons, dat de Olm-boom, van den stam tot op de kleinste takjes van zijn bast ten eenemaal beroofd, groeiende kan blyven; ten dien einde heeft hij dit in vier Olm-boomen beproefd, en tekent aan, dat zy, binnen den tyd van vier of vyf Jaren, bladeren en vruchten hebben voortgebracht. De Caneel-boom stelt dit ook buiten alle twyfel; dewyl de speceryen, die we in groten overvloed van denzelven bekomen, uit den bast van dit soort van boomen haren oorsprong hebben. De Plaan of Ahorn; en Kurk-boomen leggen hunne basten, even gelyk de slangen hare vellen, ook af; en doen dan wederom eenen nieuwen aan, die onder den Ouden, naar mate deze aan den buitenkant vermagert, gestadig aangroeit. - Deze bygebrachte waarnemingen toonen dan duidelyk aan, dat het maakzel in alle boomen niet op dezelfde wys moet zyn; en dat gevolgelyk de gesteltenis van sommige | |||||||||
[pagina 427]
| |||||||||
niet wel tot eenen algemeenen regel gebracht kan worden. De bast is zekerlyk in alle boomen by den aanvang hoogst nodig, om de circulatie, ter voeding noodzakelyk, te bevorderen; maar of de stam vervolgens dit einde zonder den bast kan bereiken, zal zekerlyk veelal afhangen van het maakzel der deelen, het welk in verschillende boomen verschillende moet zyn. In sommige zal 'er ongetwyfeld eene meerdere of mindere stevigheid der fibrae, utriculi, vesiculae en andere vaatjes gevonden worden; om de betrekking tot den ander, ter formeering van het hout, meer of min noodzaaklyk te maken: waarom men, in het algemeen gesproken, om in die zaak iets zekers te stellen, deze drie navolgende gevallen gevoegelyk zou kunnen in acht nemen. 1o. By aldien de bast in sommige boomen de tederste vaatjes bekleed, die in hunne middel-zelfstandigheid veel sterker vaten hebben, zoo dat ze geen ander bekleedzel behoeven, gelyk als in de Ahorn- en Kurk-boomen; dan zullen deze boomen niet sterven, schoon de bast beschadigd, of 'er van afgetrokken worde. 2o. In den bast zyn wel vaten, die den geheelen boom voeden; maar, by aldien 'er een aanzienelyke voorraad van soortgelyke vaten in de wezentlyke zelfstandigheid des booms zy, en die van den wortel tot in deszelfs uiterste top-punt loopen, zoo kunnen zy het gemis van den bast vervullen. 3o. Het kan ook gebeuren, dat alles, het welk de bast in sommige boomen verricht, zoo noodzakelyk niet is in anderen. 'Er zyn evenwel eenige Botanophyli geweest, die den bast, tot eene volkomen circulatie der sappen in de boomen, niet hoogst nodig geoordeeld hebben; bewerende dat zy, of schoon zy van den bast beroofd wierden, zeer wel kunnen tieren. Doch, behalven dat zy in één der gevallen, zoo even gemeld, geweest kunnen zyn, loopen hunne waarneemingen maar tot een zeer gering getal van boomen; en ze kunnen gevolgelyk niet wel tot alle overgebracht worden. Men geeft waarnemingen op in pruimen- peeren- en kersen-boomen, die, na dat de buiten- en binnen-bast van den kroon tot den wortel afgehaald was, naderhand wederom eenen nieuwen bast gekregen hebben; maar op dat ze niet zouden uitgaan, voegen ze 'er deze waarschuwing, als wel in acht te nemen, by: | |||||||||
[pagina 428]
| |||||||||
1o. Dat de tyd van den Zomer-Zonne stilstand moet worden waargenomen, om dat de sappen der boomen dan veelvuldiger en dunner vloeien: men heeft ook op de gelegenheid des hofs te letten; en ten dien einde word 'er afgevorderd, dat ze op de middags-Zon geplaatst zyn. 2o. Dat de bast niet gedeeltelyk, maar overal aan alle de zyden van den stam afgehaald worde. 3o. Dat het uitwazemende vocht aan alle zyden wel moet verzameld worden, alwaar het overloopt, om de drooge plekken daar mede te bestryken. 4o. Dat deze boomen in den lommer moeten staan; op dat de hitte der Zon de uitvloeiende sappen niet al te schielyk verspreide, of verhindere dat het uit vaatjes vloeie: om die reden wil men, dat de geheele stam, door staande rieten matten, en omwonde linnen doeken, bedekt worde; om dus tevens voor de winden te zorgen, zoo dat ze niet vryelyk op dezelven vallen kunnen. 5o. En eindelyk, dat men zorgvuldig op alles moet letten, het welk den nieuwen en versch aangegroeiden zachten bast eenigzins zou kunnen beschadigen. Edoch, of schoon dit met alle die voorbehoedzelen zoo uitkome, men kan evenwel uit eenige zulke byzondere proeven zeer bezwaarlyk algemene besluiten opmaken. Aannemelyker komen ons tot nog de bovenaangevoerde gedachten voor, die we de vryheid genomen hebben, uit de bygebrachte waarnemingen op te maken; inzonderheid wanneer men de gevallen, die we hebben aangestipt, 'er byvoege. De circulatie der vochten dan, in derzelver verschillende betrekkingen ter groeijinge noodzakelyk, oppervlakkig beschouwd hebbende, zullen wy 'er, in de maniere van een Scholium, nu nog eenige aanmerkingen byvoegen. 1o. Op dat een boom fleurig groeie, schynt het nodig, de circulatie der vochten niet te stremmen; ten minste niet te beletten, dat zy door den stam en de takken haar volle beslag niet kan verkrygen. Deze aanmerking steunt op eigen ondervinding. - Ik heb een boom van eene redelyke grootte, die weelig, zonder vruchten voort te brengen, groeide, van alle zyne takken beroofd; en op de stompen van sommigen eenige enten gezet: dezelve is, na het gestadig afplukken der botten, die uit den stam, en stompen der takken in menigte voortkwamen, om de enten door veelvuldiger toevoer van voedzel des te beter te doen groeien, eindelyk, na verloop van een Jaar of drie, volstrekt gestorven. | |||||||||
[pagina 429]
| |||||||||
2o. De oculatien in de Persik- en Abricoos-boomen leeren ten klaarste, dat de voedende sappen in den bast zeer wel bereid worden; en beter in een Jeugdigen, dan in een Ouden boom; de boom erlangt hier door in alle zyne deelen, als 't ware, eene nieuwe vruchtbaarheid; dewyl het voedend sap door dezen nieuwen bast na beneden vloeit, en van daar wederom tot andere takken opklimt, dat hem vruchtbaar maakt: het welk, naar de aantekening van den Heer renaumius, in den Ouden Olyf-boom by uitstek plaats heeft. 3o. Verstopte vaatjes, die de circulatie stremmen, zyn in de groeijing de allereerste oorzaak der takken. In dit geval beginnen ze meer te zwellen, van wegens het voedzel, het welk gestadig, zonder doortocht te kunnen vinden, derwaards vloeit; waar door ze, van de andere vaten des mergs verwyderd wordende, na buiten uitpuilen, alwaar de minste tegenstand is; ze maken dus een soort van zakje uit, in 't welke veele voedende sappen verzameld worden, die de eerste bron eener mergachtige Zelfstandigheid zyn. En dewyl het hout en het merg een gelyk maaksel hebben, zo brengen de fibrae, die buitenwaards geweken waren, even als in den stam, het hout en het merg ter formeering van de takken voort. 4o. De circulatie, door verstopte vaatjes gestremd, is ook de allereerste oorspronk der Quasten. Eigenlyk ontstaan ze uit de fibrae en vesiculae, die den tak uitmaken; en ze hebben dit byzondere, dat ze reeds in hunne eerste opkomst zich veel harder dan de stam vertoonen. De reden daar van is niet ver te zoeken; want de tak word, daar hy in den stam hangt, van alle zyden gestadig door de houtachtige fibrae, als door een sluit-spier, gedrukt: hoe de stam derhalven meerder groeit, des te meer ook de tak; en uit dien hoofde moeten ook de tweederlei oorzaken des te sterker werken. De tak poogt buitenwaards te groeien, en de stam drukt den tak insgelyks derwaards; gevolglyk moeten alle de fibrae aldaar tot eene yzerachtige hardigheid te samen gepakt worden. 'Er vormt zich derhalven een zeer harde klomp, die geene holle vaten heeft, waardoor de zylingsche vaten, gestadig aangroeiende, van het meditullium afgezonderd worden: dus ontstaan 'er somtyds zeer harde Quasten, die van zelve uit het hout vallen, even als of ze op zich zelve losse lichamen geweest waren. Met het bybrengen dezer aanmerkingen meenen we aan ons voorgestelde plan voldaan te hebben: alleenlyk zou | |||||||||
[pagina 430]
| |||||||||
men mogen denken 'er nog overig te zyn, dat we ook iets nopens het maakzel der bloem- of vrucht-knoppen zeggen. Edoch, dewyl 'er zoo veele doorwrochte en verheven verhandelingen der Botanici over dit onderwerp in het licht zyn, en ons oogmerk is de zaak alleen Physisch oppervlakkig te behandelen, zullen we ons vergenoegen met slechts aan te merken, dat men de bloemknoppen, doorgaans gelyksoortig zynde, wanneer ze als volmaakt beschouwd worden, gemeenelyk in deeze vier deelen verdeelt.
Alle deze deelen ontvangen hunnen oorspronk uit het steeltje of den stronk der bloem; en trekken daar uit het nodige voedzel; het welk aan het voetsteuntje dik en lymachtig, door de warmte der Zon gekleinst, en, wel bereid zynde, van daar tot de andere deelen ter voedinge wordt overgebracht. - Zo dra de calyx, die gemeenlyk van een dikker en harder weefzel is, om de tedere deeltjes der bloem voor de uitwendige ongevalligheden der lucht te beveiligen, geopend word, verschaffen de petala, harde lichaampjes zynde, die, van binnen hol, uit twee op elkander liggende vliesjes bestaan, door middel van zeer kleine pori of buisjes, die riekende vochten, welke in de rozen, lelien, hyacinten en angelieren dermate behagen. De Stamina en het pistillum, die uit het voetje der bloem hervoort komen, bestaan gewoonlyk uit langwerpige vaatjes van een harde zelfstandigheid, en zyn voorzien van een Capitulum, in verschillende bloemen van eene onderscheidenlyke gedaante; opgevuld met een vruchtbaarmakend stof-poeder van een verschillende kleur in onderscheiden plantgewassen. In sommige bloemen, als in de Melianthus, is het helder, doorschynend als cristallyn; in anderen, by voorbeeld, in de Balsaminen, en het Bilsem-kruid, is het een wit stofpoeder; ook vind men het hemels-blauw, gelyk in het vlas; of van een purper-kleur in sommige tulpen, en ook wel van eene vleesch-kleur in andere plantgewassen; voor het meerder gedeelte is het echter met eene wat flauwer of sterker geele kleur geverwd. Wat de hoedanigheid dezer stofpoeders aanbelangt; sommige van dezelven zyn zeer | |||||||||
[pagina 431]
| |||||||||
teder; andere hebben eene grotere hardigheid. Zy bevatten in zich veel meer olie, dan eenig ander deel der bloem: waarom die der leliën, by voorbeeld, wanneer ze op het papier geworpen worden, het vet maken, even als of het met olie bestreken ware. Zy geven ook eenen zeer sterken reuk van zich. Het grootste gedeelte dezer stofpoeders zwemt in speceryachtige plant-gewassen, in wezentlyke olie, of in een zeker soort van terpentynachtig vocht; andere schynen met drogen harst besmeerd, en andere met een zeker soort van schimmel bedekt te zyn. Zy worden in het water niet ontbonden; ook niet in olyfof terpentyn-olie, noch in Alcohol, ofschoon warm gemaakt. Men kan 'er wel een tinctuur uit haalen; maar de gedaante der stof-poeders blyft dezelfde. - Ze zyn voor het pistillum geschikt; om de eiertjes, van ons Zaden genaamd, daar in vruchtbaar te maken. - Hier nu nog over de Sexe der plantgewassen uit te weiden, zou inderdaad overtollig zyn; dewyl dit door veele Geleerden, met eene verwonderlyke vlyt, ten nauwkeurigste verricht is: genoeg zy het, ter stavinge van ons gezegde, met een kort woord te melden, hoe men ons, op welgegronde berichten, eenparig verzekert, dat de Dadelboom nooit rype en smakelyke vruchten zal voortbrengen, ten zy 'er twee boomen van eene verschillende Sexe naast den ander geplaatst zyn. Dit alles geeft ons dan genoegzame blyken op van de Alwyze voorzorg, en Goedgunstige onderhouding van den Menschlievenden en nooit volprezen Schepper: - tot welke eerbiedige erkentenis, gelyk wy, ten besluite, nog kortelyk hebben aan te merken, alle zodanige beschouwingen steeds behooren te strekken!
In solam atque unicam D.T.O.M. gloriam! |
|