Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de zwaan.(Volgens den Heer de buffon.)
De Zwaan heet in 't Grieksch κυκνος; in 't Latyn Cygnus of Olor; in 't Italiaansch Cino of Cygno; te Venetie Cesano; in 't Spaansch Cisne; in 't Hoogduitsch Schwan; in 't Engelsch Swan, zo ook in 't Zweedsch; in 't Zwitschers Oelb of Elbsch; in 't Poolsch Labec; op de Philippynsche Eilanden, en bovenal op het Eiland Luçon, TagaoGa naar voetnoot(*). In alle Maatschappijen, 't zy van Dieren of van Men- | |
[pagina 325]
| |
schen, maakt Geweld, Tyrannen, zagtuitgeoefend gezag, Koningen. De Leeuw en de Tyger op aarde, de Arend en de Gier in de lugt, heerschen niet dan door den oorlog, en voeren eene Dwangregeering, alleen door sterkte en wreedheid: terwyl de Zwaan, in tegendeel, op de wateren heerscht met alle de hoedanigheden, die eener vreedzaame Regeering ten grondslage strekken, grootheid, majesteit, zagtheid; voorzien met kragt en moed, en den wil om deeze vermogens niet te misbruiken, bedient de Zwaan 'er zich alleen van ter zyner verdeediginge; de Zwaan weet te stryden en te overwinnen, zonder ooit aan te vallen. Deeze Vogel, de vreedzaame Koning der wateren, braveert de Tyrannen der lugt, hy wagt den Arend af zonder dien uit te tarten, zonder dien te vreezen; hy weert diens aanvallen af door zyne vederen tegen de aanvallende wapenen te stellen, en de vaardige slagen zyner vlerken, die hem ten schild dienen, en ook menigmaal bekroont de overwinning zyne poogingen. Voor 't overige heeft hy geen anderen dan deezen stoutmoedigen vyand, alle andere krygvoerende vogels ontzien hem; hy is in vrede met geheel de Natuur; hy leeft veel eer als Vriend dan als Koning te midden van de talryke benden Watervogelen, die zich alle onder zyne wetten schynen te vlijen: hy is als 't ware het Opperhoofd, de Eerste Inwoonder van een vreedzaam Gemeenebest, waar de Burgers niets te vreezen hebben van een Meester, die niets van hun vordert, dan 't geen hy hun toestaat, en alleen rust en vryheid begeert. De bevalligheden der gedaante, de schoonheid van gestalte, beantwoorden in de Zwaan, aan de zagtheid van haaren aart: zy behaagt aan aller oog, zy verciert en verfraait alle plaatzen, waar zy zich onthoudt, zy wordt bemind, toegejuichd, bewonderd. Geen Dier verdient zulks beter. De Natuur heeft, in de daad, aan geen ander zo veel van die edele en zagte bevalligheden geschonken, welke ons het denkbeeld van haare schoonste werken voor den geest brengen. Fraayheid van lyfsgestalte, alles zagt en rond afloopende; eene schitterende en zuivere witheid; vlugge veelbeduidende beweegingen; nu eens eene volmoedige, dan eene geheel kwynende, houding aanneemende; alles ademt in de Zwaan wellust; de betoovering haarer schoonheid en bevalligheden schildert haar ons af als de Vogel der liefde, waarom zy ook voor de kar van venus gespannen wordt, en jupiter, | |
[pagina 326]
| |
in de Fabelleer, ons voorkomt, als de gedaante van eene Zwaan aanneemende om leda te bezwangeren, die Moeder werd van de schoonste der Vrouwen, helena; door euripides, teffens doelende op haare schoonheid en haare afkomst, beschreeven als zwaanagtig van gestalteGa naar voetnoot(†). Uit hoofde van de ligtheid, de gemaklykheid, en de vryheid met welke de Zwaan in 't water haare beweegingen maakt, mag zy niet alleen erkend worden voor het eerste der gevederde zwemmers; maar als het schoonste modél, 't geen de Natuur ons heeft geschonken, voor de kunst des Scheepsbouws. Haar opgeschooten hals, haar verheven en afgeronde borst, schynen in de daad de voorsteven af te beelden van een schip, 't welk de golven doorklieft; het breede onderlyf vertoont de kiel en bodem; het lyf, van vooren breed, vernaauwt zich na agteren, en heft zich op als een agtersteven; de staart is een weezenlyk roer; de pooten zyn groote riemen, en de groote vleugels, half opgezet, en door den wind zagtlyk opgeblaazen, zyn de zeilen die het leevend vaartuig voortstuwen: daar de Zwaan en schip en stuurman tevens is. De Zwaan, trots op haaren adel, jalours wegens haare schoonheid, schynt alle die voordeelen op de gunstigste wyze te willen vertoonen. Zy heeft een houding, geschikt om de aandacht te trekken, de goedkeuring af te vorderen, en verwerft ze beide. 't Zy men ze in benden op een afstand beschouwt te midden van groote wateren, rondsom eene menigte zwemvogelen zwemmende; 't zy men ze alleen ziet aan den oever der rivieren op 't geroep aankomende, om zich van naderby te doen bewonderen, door haare schoonheden ten toon te spreiden, en haare | |
[pagina 327]
| |
bevalligheden te ontdekken door duizend zagte, golvende, en aangenaame beweegingen. Met de voordeelen der Natuure vereenigt de Zwaan die der Vryheid. Deeze Vogel behoort niet onder de slaaven, welken men kan dwingen en opsluitenGa naar voetnoot(*); vry op onze wateren, verblyft hy daar niet, dan onder het genot van zo veel onafhanglykheid, als allen denkbeeld van dienstbaarheid en gevangenis uitsluit. Hy wil, naar welgevallen, door het water zwemmen, aan den oever opklimmen, zich van dezelve verre verwyderen, of 'er langs heen roeijen, zich aan den kant onthouden of onder de biezen verschuilen, en de diepste hoeken opzoeken, om, die eenzaame wykplaatzen verlaatende, weder in gezelliger oorden te komen, en het vermaak te genieten, 't welk hy schynt te scheppen in den mensch te naderen; mits hy in ons zyne gastheeren en vrienden, en niet zyne meesters en dwingelanden, vindt. By onze Voorouders, of al te eenvoudig of al te wys om hunne lusthoven op te vullen met de koude schoonheden der kunst, in stede van met de leevende schoonheden der Natuure, maakten de Zwaanen het cieraad uit van alle waterwerken; zy vervrolykten de droeve gragten der hooge kasteelen, en vercierden de meeste rivieren, ook die door Frankryks Hoofdstad vloeit; een der verstandigste en beminnenswaardigste Koningen van Frankryk, franciscus de I, rekende het onder een zyner vermaaken, de kommen der Vorstlyke verblyfplaatzen met die schoone vogelen te bevolken, en nog kan men, heden ten dage, dit zelfde tooneel zien op de wateren van Canlilly, waar de Zwaanen een gedeelte opleveren van de cieraaden, dier waarlyk aangenaame plaatzen, in welke alles den edelen smaak des eigenaars aanwyst. De Zwaan zwemt met zulk een snelheid, dat een | |
[pagina 328]
| |
Mensch op den oever gaande, veel werk heeft om haar by te blyven. Als albertus zegt, dat de Zwaan goed zwemt, slegt loopt, en middelmaatig vliegt, moet dit laatste alleen verstaan worden van Zwaanen, door een gedwongen levensstand verbasterd: want, vry op onze wateren zwemmende, of in 't geheel in 't wilde leevende, hebben zy eene hooge en zeer steile vlucht. Hesiodus voegt den Zwaanen het bywoord hoogvliegend toe; homerus rangschikte ze by de Vogelen die groote tochten doen, en plutarchus schryft aan twee Zwaanen toe, 't geen pindarus verciert van twee Arenden, die jupiter van twee tegen elkander over gestelde zyden der wereld deedt komen, om het midden van dezelve uit te merken, ter plaatze waar zy elkander ontmoetten. De Zwaan, in alle opzigten, den Gans overtreffende, welke laatstgemelde alleen van kruid en graan leeft, weet zich een lekkerder en min gemeen voedzel te bezorgen; zy loert bestendig om vischjes te betrappen, neemt ontelbaare verschillende houdingen aan om wel te slaagen in de vischvangst, trekt allen mogelyk voordeel van haare behendigheid en sterkte; zy weet haare vyanden te ontwyken, of wederstand te bieden; eene oude Zwaan schroomt in 't water niet voor den sterksten Hond; een slag van haar vleugel, zo vaardig als geweldig, is genoeg om eens menschen been aan stukken te slaan; met één woord, het blykt dat de Zwaan voor geen hinderlaage of openbaaren vyand schroomt; dewyl zy zo veel moeds als behendigheids, en kragts, bezit. ‘Indien een Roofvogel,’ schryft de Heer baillon, ‘de jonge Zwaanen dreigt, verdeedigen het Mannetje en Wyfje het Kroost met onverschrokkenheid; zy vervoegen zich rondsom 't zelve, en de Roofvogel durft niet naderen; willen Honden de Jongen bespringen, zy zetten zich voor dezelve, en vallen op de Honden aan; voorts duikt de Zwaan, en vlugt, indien de magt haars vyands den wederstand, dien zy kan bieden, overtreft; 't gebeurt nogthans, dat, in de duisterheid des nagts, en onder den slaap, de Zwaanen door Vossen en Wolven verrast worden.’ In groote benden vliegen de Wilde Zwaanen, en de Tamme zwemmen meest in gezelschap; haar gezellig Instinct vertoont zich allerwegen sterk. Dit Instinct, het zagtste der Natuure, veronderstelt een onschuldigen aart en vreedzaame hoedanigheden, en die kiesche aandoen- | |
[pagina 329]
| |
lykheid van gesteltenisse, welke aan de bedryven, door dit gevoel voortgebragt, den prys van zedelyke hoedanigheden schenkt. - Daarenboven heeft de Zwaan het voordeel, om haar schoon en zagt bestaan te genieten, tot een zeer hoogen ouderdom. Alle de Waarneemers stemmen overeen, aan de Zwaanen een zeer lang leeven toe te kennen; eenigen brengen dien leeftyd tot driehonderd jaaren, 't geen buiten twyfel te zeer vergroot is. Maar de Heer willughby, een Gans gezien hebbende, die, volgens onwraakbaar egte bescheiden, honderd Jaaren geleefd hadt, twyfelt niet, uit dit voorbeeld af te leiden, dat het leeven van een Zwaan veel langer kan en moet weezen; zo, om dat dezelve veel grooter is, als om dat de Eijeren veel langer tyds werk hebben om uit te komen: het broeden der Vogels beantwoordende aan den tyd des dragts onder de Dieren, en misschien eenige betrekking hebbende op den tyd van den groey des Lichaams, aan welke de duur des leevens geëvenredigd is. De Zwaan nu heeft meer dan twee jaaren noodig om te volgroeijen, en dit is veel: want, by de Vogelen, gaat de geheele ontwikkeling des Lichaams veel spoediger toe, dan by de Viervoetige Dieren. Het Wyfje broedt, volgens wellughby, ten minsten zes weeken lang: het begint in de maand February; en laat, gelyk de Gans, één dag tusschen het leggen van elk ey verloopen; het legt 'er van vyf tot acht, doorgaans zes of zeven. Salerne bepaalt het getal tot twee of drie, en ten hoogsten zes. Deeze Eijeren zyn wit en dik van schaal, en zeer groot; het nest is nu eens op den oever des waters van drooge bladeren vervaardigd, dan eens op een hoop nedergeslaagen riet, op 't water liggende en zelfs vlottende. Het verliefde paar pleegt de streelendste minnehandelingen, en schynt, in dit vermaak, alles wat de wellust geeven kan, te zoeken: het voorspel is het zamenstrengelen der lange halzen; en genieten zy de dronkenschap eener langduurige omhelzing; zy deelen elkander het vuur, dat in hun brandt, mede; en wanneer, in 't einde, het Mannetje geheel voldaan is, blaakt het Wyfje nog van minne; het volgt het Mannetje, tokkelt het aan, ontsteekt het op nieuw, en eindigt het minnespel, met 't zelve, haars ondanks, te verlaaten, en de rest des minnebrands uit te blusschen, door zich in 't water te wasschen. De vrugten van die vuurige liefde worden teder bemind, | |
[pagina 330]
| |
en zorgvuldig opgepast. De Moeder houdt de Jongen nagt en dag onder haare vleugelen, en de Vader toont zich onverschrokken in dezelve te verdeedigen ten allen aanval. Zyn moed is in die oogenblikken alleen te vergelyken met dien hy betoont, wanneer een Mededinger hem komt ontrusten in 't genot van zyn beminde. In die beide omstandigheden zyn zagten aart vergeetende, wordt hy woest, en vegt bloedig; dikwyls is een geheele dag niet lang genoeg om dien hardnekkigen stryd te zien eindigen: het gevegt vangt aan met een sterk slaan der wieken, en voorts zetten zy lyf tegen lyf, en het eindigt met den dood van een van beiden; want zy zoeken elkander te smooren, door den hals te beklemmen, en met geweld den kop onder water te houden: waarschynlyk zyn het deeze hoogloopende gevegten, die de Ouden hebben doen gelooven dat de Zwaanen elkander opatenGa naar voetnoot(*); niets is minder waar; doch hier alleen ontstaan, gelyk elders, de woedenste driften uit de zagtste vervoering, en Liefde baart den OorlogGa naar voetnoot(†). Op alle andere tyden zyn de Zwaanen vreedzaam van aart, en de Liefde schryft haar alle gevoelens voor. De Zwaanen, zo zindelyk als wellustig, besteeden, mag ik my dus uitdrukken, geen klein gedeelte van den dag aan het toilet; men ziet ze bezig met het schikken der Pluimadie, met het netten en wasschen der vederen, zy neemen water in den bek, om het over den rug en over de wieken uit te storten, met eene zorgvuldigheid die het oogmerk om te behaagen veronderstelt, en die alleen betaald kan worden door het vermaak van bemind te zyn. De eenige tyd, op welken het Wijfje het toilet verwaarloost, is, wanneer het te broeden zit; moederlyke zorgen neemen het als dan geheel in, en nauwlyks geeft het zich den tyd om aan de noodwendige eischen der natuure te voldoen. De jongen komen zeer leelyk ter wereld, alleen bedekt met een graauw of geelagtig dons; de vederen vertoonen zich niet dan naa het verloop van eenige weeken, en zyn van dezelfde kleur. Deeze slegte Pluimadie | |
[pagina 331]
| |
verandert by het eerste ruijen, in de maand van September; als dan krygen zij veele witte veeren, en andere eer blond dan graauw, bovenal op de borst en den rug: deeze veelkleurige Pluimadie valt, by eene tweede ruijing, weg: doch het duurt achttien maanden, of ook wel twee volle jaaren, eer deeze Vogels die gantsch witte en geheel ongevlekte Pluimadie krygen; en 't is ook dan eerst dat zy tot voortzetting van hun geslacht in staat worden. Geduurende den eersten Zomer, volgen de jonge Zwaanen de Moeder; doch zy worden genoodzaakt die in de maand November te verlaaten; de oude Mannetjes verdryven ze alsdan, om met te meer vryheids by de Wyfjes te zyn. Deeze jonge Vogels, alle uit hunne Familie verbannen, verzamelen zich, door in een gelyk lot te deelen, by een; zy zwemmen in benden, en scheiden niet van elkander dan om te paaren, en zelve nieuwe Familien op te regten. Dewyl de Zwaanen zeer veel Waterplanten eeten, en voornaamlyk op wier en kroos aazen, onthouden zy zich liefst op rivieren, die zagt stroomen, en welker oevers met die soort van planten ryklyk voorzien zyn. De ouden hebben de Meander, de Mincio, de Styrmon, de Cayster opgehaald, als Rivieren, beroemd door de menigte van Zwaanen, die 'er zich onthielden, het geliefde eiland van venus, Paphos, was 'er mede vervuld; strabo spreekt van Spaansche Zwaanen, en, volgens aelianus, zag men ze van tyd tot tyd op de zee van Africa. Hier uit, als mede uit andere aanwyzingen, kan men opmaaken, dat deeze Vogelsoort zich na de Zuidelyke Gewesten begeeft; niet te min schynen de Noordelyke het waare Vaderland der Zwaanen, en de verblyfplaatzen van verkiezing, te weezen: naardemaal zy in die Noordelyke Gewesten nestelen en voortteelen.
(Het vervolg en slot by de eerste gelegenheid.) |
|