Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDr. Herschel's berigt der ontdekkinge van twee satelliten, wentelende rondsom de planeet UranusGa naar voetnoot(*).(Uit de Philosophical Transactions, Vol. LXXVII.)
De wyde afstand van de Planeet Uranus, en de tegenwoordige stand in een gedeelte van den Zodiak, 't welk bezaaid is met eene menigte kleine Starren, heeft het zeer bezwaarlyk gemaakt te bepaalen, of deeze Pla- | |
[pagina 278]
| |
neet, gelyk Jupiter en Saturnus, van Satelliten vergezeld is. In het doen van proeven, ten deezen aanzien, dikwyls groote Telescopen na deeze Planeet gewend hebbende, en my by aanhoudenheid te leur gesteld vindende, schreef ik dit mislukken toe aan mangel van genoegzaam licht in de Werktuigen, door my gebezigd, en gaf voor een tyd den moed op. Met den aanvang der jongstverloopen maand stond ik, egter, menigmaal verwonderd, als ik, by 't weder beschouwen van Nevelstarren, te vooren gezien, bevond, dat zy my veel helderder voorkwamen, en met veel meer gemaks door my werden waargenomen. De oorzaak hier van kon geene andere weezen dan de meerdere maate van licht, welke ik verkreegen had, door eene verschikking in myn TelescoopGa naar voetnoot(*). - Het zou onverschoonlyk geweest zyn, zulk een voordeel te verzuimen, als 'er iets byzonders te zien was, waar in die meerderheid van licht zo zeer te staade kwam. Ik verwonder my, dat zulks my niet eerder inviel. Den elfden van January 1787 koos ik, in myne gewoone beschouwingen van den Starrenhemel, eene reeks van Starren uit, die op Uranus aanliep: en terwyl deeze door den Meridiaan ging, ontdekte ik naby den Schyf, en op weinig van deszelfs Diameters afstands, eenige zeer zwak licht geevende Starren, welker plaatzen ik zeer zorgvuldig optekende. Wanneer de Planeet den volgenden dag weder aan den Meridiaan kwam, zag ik met het scherpst onderzoekend oog na myne kleine Starren, en miste 'er twee. Was ik min kundig geweest van de misleidingen, welke in de Gezigtkunde zo vaak plaats vinden, ik zou onmiddelyk het bestaan van één of meer Satelliten by de laatst ontdekte Planeet aangekondigd hebben; doch ik moest my deswegen buiten twyfel stellen. - De minste nevelagtigheid, anders onmerkbaar, kan dikwyls kleine Starren verdonkeren; en ik oordeelde, derhalven, dat niets dan eene reeks van Waarneemingen my moest voldoen, in eene zaak van die aangelegenheid. Ten dien einde tekende ik alle de kleine Starren op, naby de Planeet Uranus, op den 14, 17, 18 en 24 van | |
[pagina 279]
| |
January, en den 4 en 5 van February, en schoon ik, ten laatsten, langer geen twyfel had aan 't bestaan van ten minsten één Satellit, oordeelde ik het billyk, deeze mededeeling uit te stellen, tot dat ik die Satellit daadlyk in beweeging zag. Hierom begon ik die Satellit op den 7 van February, omtrent zes uuren 's avonds, naa te oogen, en hield dezelve in 't gezigt, tot drie uuren in den morgen, van den 8sten: op welken tyd ik door de schikking van myn huis, 't welk het gezigt van een gedeelte der Ecliptica belet, het naaoogen moest staaken. Deeze negen uuren lang zag ik die Satellit getrouwlyk de Hoofd-Planeet byblyven, en teffens zyn eigen loop houden, door een grooten boog in haaren eigen loopkring te beschryven. Terwyl ik voornaamlyk op de beweeging van deeze Satellit lette, vergat ik geenzins een andere kleine Star naa te gaan, die ik my vry wel verzekerd hield dat mede een Satellit was: bovenal daar ik, in den nagt van den 14den January, twee kleine Starren waarnam, die den 17den ontbraken, en den 24sten twee andere miste, door my den 18den waargenomen; maar, of dit toegeschreeven moet worden aan myne ingespanne oplettenheid op de eerste Satellit, of aan de nabyheid van deeze laatste, welke bykans bedekt was door 't licht van de Planeet, ik kon my van de beweeging niet verzekeren. In de daad, omtrent den morgenstond, wanneer eene plaatsverandering, in het verloop van negen uuren, allerzigtbaarst zou hebben moeten weezen, kwam de Maan by het flaauw licht van deeze Satellit, zo dat ik dezelve niet langer kon zien. Het eerste oogenblik, 't welk zich opdeedt, om deeze Waarneemingen voort te zetten, was op Vrydag den 9den, wanneer ik myne eerst ontdekte Satellit bykans op dezelfde plaats zag, waar ik ze dagt te zullen vinden. Ik ontdekte ook, dat de naast veronderstelde Satellit niet in den stand was, waarin ik dezelve op den 7den gelaaten had, en kon nu zeer duidelyk ontwaaren, dat dezelve in haaren loopkring, zints dien dag, was voortgegaan, in dezelfde rigting met de andere Satellit, doch met sneller loop. Hier uit is blykbaar, dat dezelve in een nauwer loopkring wandelt; en ik zal daarom in 't vervolg deeze de Eerste Satellit noemen, schoon de laatst ontdekte, of liever de laatst met zekerheid waargenome- | |
[pagina 280]
| |
ne: want ik twyfel niet, of ik zag ze beide, voor de eerste keer, op denzelfden dag, den 11 January 1787. Ik vestigde nu al myne aandagt op de Eerste Satellit, en had gelegenheid, om dezelve omtrent drie uuren en een kwartier waar te neemen, geduurende welken tyd, zo verre ik kon oordeelen, dezelve haaren loop voortzette. De tusschentyd, door het wolkig lugtgestel veroorzaakt, was al te kort, om de beweeging genoegzaam na te gaan, zo dat ik myn beslissend oordeel tot den 10den opschortte; en, om myne theorie van deeze twee Satelliten op de proef te brengen, ontwierp ik een schets op 't papier, om voorshands derzelver stand, ten opzigte van de Planeet, aan te wyzen, als mede de Parallel der Declinatie. De lang verwagtte avond kwam, en, niettegenstaande donker weer my dreigde te leur te stellen, klaarde de lugt in 't einde op. De Hemel vertoonde nu het oorspronglyke van myne gemaakte tekening, daar de Planeet Uranus verscheen met twee Satelliten, in denzelfden stand als ik dezelve ontworpen had. - Ik beken dat deeze vertooning my verrukte, dewyl de kleine Planeeten, van den tweeden rang, eene waardigheid aan de groote Planeet byzetten; en dezelve een uitmuntender plaats doet bekleeden onder de groote Lichaamen van ons Zonnestelzel. Lang genoeg heb ik deeze Satelliten niet waargenomen, om derzelver omlooptyden nauwkeurig te bepaalen; doch ik veronderstel, dat de Eerste Satellit den Synodicalen omloop volbrengt in omtrent acht dagen, en de Tweede in omtrent dertien en een halven dag. De loopkringen deezer Satelliten maaken een grooten hoek met de Ecliptica: maar de weezenlyke hoeveelheid van deeze Inclinatie te bepaalen, als mede de opgave van verscheide andere byzonderheden, zal veel opmerkens en toestels vereischen: want, daar begrootingen op 't oog gemaakt niet anders dan zeer bedrieglyk kunnen weezen, verwagt ik geen goed verslag van derzelver loopkringen te zullen kunnen geeven, voor dat ik myne Micrometers daar toe kan gebruiken. Dit heb ik de laatst verloope avonden te vergeefsch beproefd, dewyl derzelver licht zo zwak is, dat zy geen de minste verlichting toelaaten, en dat van de Planeet niet sterk genoeg is, om de dunne zydwormdraaden van myne tedere Micrometers zigtbaar te maaken. Ik heb, niet te min, ver- | |
[pagina 281]
| |
scheide hulpmiddelen op 't oog, en wanhoop geenzins aan een gelukkig slaagen. |
|