Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den flamingo, of de phenicopterus.(Volgens den Heer de Luffon.)
De Flamingo staat by de Grieken bekend onder den naam van Φοινικοπτερος, by de Latynen heet hy Phoenicopterus; by de Spanjaarden, en op de Eilanden van Kaap Verd, is zyn naam Flamenco, by de Portugeezen Flamingo; op Cayenne, volgens barrere, Tokoko; thans in Frankryk Flammant, doch voortyds, volgens duhamel, Becharu; in de Madagascarsche taal, volgens flaccourt, Sambe. By de Grieken, dat geestig en ligt getroffen Volk, schilderden bykans alle woorden het voorwerp, 't geen dezelve aanduidden, of kenmerkten de zaak, leverden de beeldtenis, of eene verkorte beschryving op, van elk denkbeeldig of daadlyk bestaand weezen. De naam Phenicopterus, of de Vogel met een purperverwigen of vlamkleurigen vleugel, dient tot een voorbeeld van deeze gevoelde overeenkomsten, die de bevalligheid en kragt der taal van de vernuftige Grieken uitmaaken: overeenkomsten, welke wy zo zeldzaam aantreffen in onze hedendaagsche Taalen, hebben de Overzettingen der Grondtaal | |
[pagina 193]
| |
niet zelden misvormd. De Oudste Fransche Vogelbeschryvers drukken het uit door Flambant of Flammant: allengskens de afleiding vergeeten zynde schreef men Flamant, of Flamand, en van eene vuur- of vlamkleurGa naar voetnoot(*) maakte men een Vogel van Flandre, en stelde zelfs overeenkomsten tusschen deezen Vogel en de Inwoonders dier Landen, waar dezelve nooit verscheenGa naar voetnoot(†). Beter hadt men gedaan met den veelbetekenenden Griekschen Naam te houden, of met plinius, apicius, juvenalis, suetonius 'er enkel een uitgang met ons Taaleigen strookende aan te geeven. Deeze Vuurkleur der Vleugelen is het eenig oogtreffend character niet, 't welk deeze Vogel vertoont; zyn Bek is van eene zeer zeldzaame gedaante, plat en op 't midden aan het onderste gedeelte sterk omgeboogen, dik en van beneden uitgegroefd; de Pooten zyn zeer hoog; de Hals is lang en dun; zyn Lyf is veel hooger geplaatst, schoon veel kleinder, dan dat van een Oijevaar, en maakt dus de Flamingo een figuur, die men vreemd schoon zou kunnen noemen, en heeft dezelve eene alleronderscheidendste gedaante onder de groote Vogelen, die de oevers der wateren bewoonen. 't Is met rede, dat willughby, spreekende van deeze groote Vogelen met halfgepalmde Pooten, die den boord der wateren bewoonen, zonder te zwemmen, of zich in 't water te dompelen, dezelve soorten noemt, die op zich zelve staan, een byzonder en weinig talryk Geslacht uitleverende: want de Flamingo schynt bovenal den overgang te maaken tusschen het groote Geslacht der Strandlooperen, en het niet min groote der Zwemvogelen, op welke laatstgemelden hy gelykt, door de halfgevliesde Pooten, | |
[pagina 194]
| |
welker vlies zich uitstrekt, tusschen de vingeren, van het eene tot het andere einde, en in 't midden, door eene dubbele geleding, intrekt. Alle de Vingers zyn zeer kort, en van buiten te zien zeer klein; zodanig is ook het Lyf, ten opzigte van de langte der Pooten en van den Hals. Scaliger vergelykt den Flamingo by den Reiger, gesner by den Oijevaar, in aanmerking neemende, gelyk ook willughby, de buitengewoone langte van den dunnen Hals. Wanneer de Flamingo den vollen groei heeft, weegt hy, volgens catesby, niet zwaarder dan een Wilde Eendvogel, en heeft egter de hoogte van vyf voetenGa naar voetnoot(*). Deeze groote verschillendheden in de gestalte, door de Schryvers opgegeeven, hingen af van den ouderdom, en even zo is het gelegen met de verscheidene beschryvingen der Pluimadie. Deeze is over 't algemeen zagt, zydeagtig en of doormengd met min of meer sterk of min of meer uitgebreid rood; de groote Vleugelpennen zyn bestendig zwart, en 't zijn de groote en kleine dekveeren, zo inwendige als uitwendige, die dat schoone vuurrood hebben, waardoor de Grieken getroffen aan deezen Vogel den naam van Phenicopteros gaven. De kleur strekt zich uit en schakeert zich by trappen van den Vleugel tot de Rug en den Stuit, over de Borst en eindelyk over den Hals, waarvan de Pluimadie boven aan niets meer is dan een fluweelagtig dons; het bovenste van den Kop van vederen ontbloot, een zeer dunne Hals, met een grooten Bek, geeven aan deezen Vogel een geheel zonderling voorkomen; zyn hoofdschedel schynt opgeheeven, en zyn Keel voor aan verbreed, om het onderste gedeelte van den Bek, zeer breed aan dit grondstuk, te ontvangen. De twee Kaakebeenen vormen een rond en regt kanaal tot het midden van derzelver langte; wanneer het bovenste zich eensslags met eene sterke kromte ombuigt, en van bolrond plat wordt; de onderkaak krimpt zich naar evenredigheid, behoudend steeds de gedaante van een breede goot of gieter; en het bovenkaakbeen voegt zich door eene andere kleine kromte aan het einde over het uiterste van het onderkaakbeen; de randen van beide zyn van binnen voorzien met zwarte scherpe tandjes, wier punten agterwaards staan. Doctor grew, die deezen Bek zeer nauwkeurig beschreeven | |
[pagina 195]
| |
heeftGa naar voetnoot(*), spreekt daarenboven van een naade van binnen door 't geheele bovenste gedeelte heenloopende en in 't midden verdeelende; de Bek is zwart van het uiterste einde af tot de plaats der kromming, en van daar tot den wortel wit in een dooden Vogel; doch waarschynlyk aan kleur-verscheidenheid onderhevig in de leevenden: naardemaal gesner van helder rood, aldrovandus van bruin, willughby van blaauwagtig, en seba van geel spreekt. Aan een kleinen ronden Kop, schryft dutertre, zit een grooten Bek vier duimen lang, half rood, half zwart en gekromd in de gedaante van een lepel. De Heeren van de Academie der Weetenschappen, die deezen Vogel beschreeven hebben onder den naam van Becharu, zeggen dat de Bek bleek rood is, dat 'er een groote Tong in zit met vleeschagtige knobbeltjes aan de kanten, agterwaards gekeerd, welke de holte of den lepel van den Onderkaak vervultGa naar voetnoot(†). Wormius beschryft mede dien zeldzaamen Bek en aldrovandus merkt op, hoe zeer de Natuur in het vormen van denzelven gespeeld heeft. Ray spreekt van de vreemde gedaante; maar niemand hunner heeft dien Bek, nauwkeurig genoeg onderzogt om een stuk te beslissen, 't welk wy wenschten te kunnen ophelderen, naamlyk om te weeten of in dien zonderlingen Bek, gelyk veele Vogelbeschryvers willen, het bovenste gedeelte alleen beweegbaar is, terwyl het onderste vast is en onbeweeglyk blyveGa naar voetnoot(§). Plinius schynt den Flamingo onder de Oijevaaren te tellen en seba houdt zich verkeerdlyk verzekerd, dat dezelve by de Ouden onder de Ibis gerangschikt wierd. De Flamingo behoort tot geen dier beide Geslachten; niet alleen maakt hy eene soort op zichzelven; maar ook een onderscheiden Geslacht. Voor 't overige, wanneer de Ouden Soorten, die elkander naby komen, byeen voegen, geschiedt zulks niet met de bekrompene denkbeelden, noch volgens de Schoolsche Rangschikkingen onzer Naamlystmaakeren: 't is alleen, dat zy, de Natuur gadeslaande, in ge- | |
[pagina 196]
| |
volge van eenige overeenkomsten derzelfde bekwaamheden en eigenschappen, zekere soorten verzamelen, en, om zo te spreeken, een groep maaken van Vogelen, in de wyze van leeven overeenkomende. Men mag zich met rede verwonderen, dat men by aristoteles den naam van den Phenicopteros niet aantreft, schoon deeze, ten zelfden tyde, door aristophanes vermeld wordt, die denzelven voegt in eene bende Moerasvogelen (λιμναιοι): doch hy was zeldzaam in Griekenland, en misschien daar vreemd. Heliodorus zegt uitdruklyk, dat de Phenicopteros een Nyl-vogel isGa naar voetnoot(*): de oude Scholiast over juvenalis schryft, dat hy veelvuldig is in AfricaGa naar voetnoot(†). Ondertusschen blykt het niet, dat deeze Vogels zich altoos in de heetste Lugtstreeken onthouden: want men ziet 'er eenige in Italie, en veel meer in SpanjeGa naar voetnoot(§), en 'er zyn weinig jaaren, of men ontdekt 'er eenigen op de Kusten van Languedoc en van Provence, inzonderheid omstreeks Montpellier en MartiguesGa naar voetnoot(**); als mede in de Moerassen by ArlesGa naar voetnoot(††); weshalven ik my verwonder, dat belon, een zo wel onderrigt Waarneemer, verklaart, dat men 'er geene in Frankryk ziet, dan die van elders worden aangebragtGa naar voetnoot(§§). Zou deeze Vogel eerst zyne uittochten tot Italie uitgestrekt hebben, waar dezelve in vroegeren tyde niet gezien werd, en vervolgens tot op de Kusten van Frankryk? De Flamingo is, gelyk wy zien, een bewoonder van de Zuidlyke Landen, en men vindt ze, in de Oude Wereld, van de Kusten van de Middellandsche zee tot den Zuidlyksten Uithoek van AfricaGa naar voetnoot(‡‡); zy komen, in grooten getale, voor op de Eilanden van Kaap Verd, volgens het getuigenis van mandeslo, die de kloekheid der lyfsgestalte vergroot, door die by een Zwaan te vergelykenGa naar voetnoot(***). Dampier trof eenige Nesten dier Vogelen aan | |
[pagina 197]
| |
op het Eiland SalGa naar voetnoot(*). Menigvuldig zyn ze in de Westlyke Landschappen van Africa, te Angola, Congo, en Biasso, waar de bygeloovige eerbied der Negeren voor die Vogels niet duldt, dat men ze het minste leed doet. Zy laaten ze gerust in 't geboomte, in hunne huizen, zonder dat het geschreeuw, welk op den afstand van een vierde eens Myls gehoord kan worden, hun hindert. De Franschen, te dier plaatze 'er eenige gedood hebbende, waren genoodzaakt dezelve onder de ruigte te verbergen, uit vreeze, dat de Negers, dit bemerkende, den dood van eenen, by hun zo zeer geëerbieden, Vogel zouden wreekenGa naar voetnoot(†). De Flamingo is ook zeer gemeen in de Saldana Baay, en in alle Oorden, digt by de Kaap der Goede Hoope, waar zy den dag op de Kust doorbrengen, en 's nagts zich verbergen onder de hoog opgeschooten Gewassen, die op eenige daar omstreeksche gronden groeijenGa naar voetnoot(§). Voor het overige is de Flamingo zeker een reizende Vogel, doch die geene andere dan warme en gemaatigde Lugtstreeken bezoekt, en in de Noordlyke geheel niet komt. 't Is waar, men ziet hem, in zekere Saisoenen, op verscheide plaatzen, zonder dat men net weete van waar hy komt; maar nooit heeft men hem na de Noordlyke Gewesten zien trekken; indien 'er zich eenige enkele Flamingos in de binnen Landschappen van Frankryk vertoonen, schynen zy door een windvlaag derwaards heen gedreeven. De Heer salerne tekent als iets zonderlings op, dat men 'er een aan de Loire gedood heeftGa naar voetnoot(‡). 't Is in de warme Lugtstreeken, dat hy zyne omzwervingen bepaalt; doch zy strekken zich uit van het eene vaste Land tot het andere: want de Flamingo behoort tot het klein getal van Vogelen, gemeen aan de Zuidlyke Gewesten der beide WerelddeelenGa naar voetnoot(**).
(Het Vervolg by de naaste gelegenheid.) |
|