Een middel, om in de boomgaarden het bederf der bloezems te voorkomen.
(Overgenomen uit the Letters and Papers of the Bath Agriculture Society.)
De Heer gullet, van Beerferris, naby Tavistock, schryft opgemerkt te hebben, hoe, in den oord, daar hy woont, die vol is van Boomgaarden, deeze, in den voortyd, doorgaans een veel grooter voorraad van Appelen, by het bloeijen, belooven, dan zy daadlyk voortbrengen. 't Welk niet veroorzaakt wordt, gelyk de Landlieden zich daar verbeelden, door de vriezende nagten, in 't begin van May; maar door de vernieling van eene tellooze menigte van Insecten, in dien tyd voortgebragt door eene soort van zwarte Vliegen, die de Eitjes leggen in den Appelbloezem, by het open gaan. Uit welke Eitjes knaagende Insecten voortkomen, die, door zich te voeden met het hart der bloezems, dezelve welhaast doen verflenssen, zamentrekken, zich sluitende in een soort van kapje, van een donker roode kleur, 't welk een veilig nest aan het jonge Insect aanbiedt, en genoegzaam voedzel om het te onderhouden, tot dat het in dien staat volgroeid is, en die bescherming niet langer behoevende, van daar verhuist, en de van binnen uitgeknaagde bloezem afvalt, waar door de veel beloovende Bloeityd van een schraalen Inzameltyd gevolgd wordt.
Eenige dier zamengetrokken Bloezems hadt de Heer gullet geopend, en het miste hem bykans nimmer, in dezelve een Insect te vinden, nu eens grooter, dan eens kleinder, veilig beslooten in dit natuurlyk nest: enkele vondt hy ledig; het Insect was, het voedzel opgegeeten hebbende, vertrokken, en de verzwakte Bloezem viel, op het minste aanraaken, af.
Tot een hulpmiddel tegen, of liever tor voorkoming van dit kwaad, wil de Heer gullet, dat men zich van een