Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 100]
| |
Natuurlyke historie van den noddi.(Volgens den Heer de buffon.)
De Mensch, zo fier op zyne Heerschappy, die hy in de daad meesterlyk uitoefent op den grond, dien hy bewoont, is nauwlyks bekend in een ander groot gedeelte van het wyduitgestrekte Ryk der Natuure; hy vindt in de Zeeën Vyanden, veel sterker dan hy, en hinderpaalen, veel vermogender dan zyne Kunst: deeze Barrieres der Wereld, welke hy heeft durven aantasten, zyn klippen, op welke zyne stoutheid aan stukken stoot; waar alle de Elementen, tegen hem in zamenzweering, tot zyn verderf, zamenspannen; waar de Natuur, met één woord, alleen de heerschappy wil voeren over een gebied, 't geen men haar vrugtloos tragt te ontweldigen: hier vertoont de Mensch zich meer als een Vlugteling dan als een Heerscher. Indien hy de Bewoonders verstoort, indien 'er zelfs eenige in zyne netten vallen, of met zyn harpoen doorstooken, de slachtoffers worden van eene hand, welke zy niet kennen, blyft verre het grootste gedeelte bedekt en beschermd in de diepte, en welhaast dryft de Koude, de Winden, en de Stormen, deeze lastige vyanden en verwoesters van de oppervlakte der wateren, en zy kunnen slegts voor een oogenblik de rust en vryheid der Bewoonderen van die vergeleegene wereldoorden stooren. In de daad, de Dieren, welke de Natuur met middelen en bekwaamheden, veel zwakker in het voorkomen, veel sterker dan ons gemaakt heeft tegen de baaren en onweeren, gelyk de meeste Watervogelen, kennen ons niet; zy laaten toe dat wy ze naderen; zy laaten zich vatten met eene gerustheid, welke wy domheid noemen; doch die ten duidelyksten toont, hoe de Mensch voor hun een nieuw, vreemd, onbekend weezen is; en teffens ten blyke strekt van de volkomene en ongestoorde Vryheid, welke dit Gellacht geniet, verre verwyderd van den Meester, die zyne magt doet gevoelen aan alles, wat hem omringt. Wy hebben reeds verscheide voorbeelden gezien, en wy zullen 'er nog meer ontmoeten van die schynbaare zwakheid, of liever, van die volslaagene gerustheid, welke een hoofdtrek uitmaakt in de Vogelen der groote Zeeën. De | |
[pagina 101]
| |
Noddi, van welken wy thans moeten handelen, heeft men de Gekke Mosch (Passer stultus) geheeten; eene benaaming, zeer oneigen: dewyl de Noddi niets minder is dan een Mosch, en gelykt naar een groote Zee-Zwaluw, of een kleine Meeuw, en hy, met de daad, eene middelsoort oplevert tusschen deeze twee soorten van Vogelen: want hy heeft de Pooten van een Meeuw, en een Bek gelyk aan dien der Zee-Zwaluwen; zyne geheele Pluimadie is donker bruin, uitgenomen een witte plek, in de gedaante van een Kalot, boven op den Kop: in grootte verschilt hy niet veel van de groote Zee-Zwaluw. Wy behouden den naam van NoddiGa naar voetnoot(*), door de Engelsche Zeereizigers 'er doorgaans aan gegeeven, als uitdrukkende de Domheid, of dwaaze gerustheid, met welke deeze Vogel zich zet op de Masten en Raas der Schepen, ja zelfs op de hand der Matroozen, als zy die hem toereiken. ‘Zy gaan,’ schryft de Heer de la borde, ‘in grooten getale, met de Gekken en Fregat-vogelen, op de Vischvangst; ik heb niet gezien dat zy, gelyk de Meeuwen, op 't water rusten; doch 's nagts komen zy rondsom de Schepen, om op dezelve rust te neemen, en de Scheepslieden vatten ze met de hand.’ Deeze Vogelsoort schynt, volgens 't getuigenis van catesby en cook, niet verre buiten de Keerkringen zich uit te strekken; meer dan honderd mylen van 't Land verwyderd, treft men ze, volgens catesby, aan; doch ze zyn zeer talryk in de oorden, waar zy zich onthouden. ‘Te Cayenne,’ schryft de Heer de la borde, ‘ziet men honderd Noddi's voor één Gek, of Fregat-vogel; zy bedekken bovenal de Rots Grand-connetable, van waar zy rondsom de Schepen komen vliegen; wanneer men een stuk Geschuts lost, vliegen zy op, en vormen door derzelver menigte een dikke wolk.’ Catesby heeft ze desgelyks in groote menigte zien visschen, te gader vliegen, steeds op 't oppervlak des waters nederstrykende, om kleine Vischjes op te vangen, die by groote schoolen door sterke winden worden voortgedreeven. Deeze Visschery schynen de Noddi's met veel vermaak te verrigten, althans, indien men zulks mag afneemen uit de verscheidenheid van 't geluid, 't welk zy slaan, en 't groot ge- | |
[pagina 102]
| |
raas, 't geen zy maaken, op dan afstand van eenige mylen hoorbaar. Dit alles, voegt catesby 'er nevens, heeft geen plaats, dan op den tyd dat zy nesten maaken en broeden, 't geen op een kaale Rots geschiedt; dit werk verrigt zynde, zwemt ieder Noddi heen, en zwermt alleen om in den wyden OceaanGa naar voetnoot(†). |
|