| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Wysgeerige beschouwingen van de taal en den styl.
Door den Heer Regis Rey de Cazillac.
I.
Over de onderscheide hoedanigheden der verschillende taalen.
Elk Volk heeft zyne byzondere Geestwending, zyne byzondere Aandoening, zyne byzondere Geaartheid, zyn byzonder Character, betrekkelyk tot de Lugtstreek, tot de Vooroordeelen, die by 't zelve heerschen, en invloed hebben op de Taal, welke het spreekt. Elk Volk heeft desgelyks zyne wyze van uitdrukken en gevoelen. Ieder Taal heeft haare goede hoedanigheden en gebreken, in eene meerdere of mindere maate; ieder Taal heeft haare byzondere keurigheid en klem, geschikt om zekere gedagten, zamenvoeging van gevoelens, en inéénsmeltingen van denkbeelden, uit te drukken, welke een andere zo goed niet uitdrukt; doch die, op haare beurt, andere voorwerpen beter zou schilderen. Ieder Taal heeft haare byzondere rykheid of schaarschheid. De eene Taal drukt in weinig woorden, en met kragt van spreekwyzen, uit, 't welke een andere met veel omhaals van woorden, en dan nog flauw, te kennen geeft; de eene Taal drukt zeer wel met natuurlyke en geschikte woorden uit, 't welk een ander niet kan doen dan door vergelykingen en leenspreuken. In de eene Taal zyn uitdrukkingen aanstootelyk, die in eene andere niet hinderen. Men treft by homerus veele zaaken, veele gelykenissen aan, die den Franschen grootlyks ergeren. Eene zekere uitdrukking, die klemmend en bevallig teffens is in eene Taal, zal zwak, en zelfs belachelyk weezen in eene andere. Ieder Taal heeft haare byzondere Redenkunst, en is op zekere Figuuren meer gesteld dan eene andere. De Figuuren
| |
| |
niets anders zynde dan wyzen van denken en gevoelen, van zamenvoegen van denkbeelden, enz. kan ieder Taal haare byzondere Figuuren hebben, die, aan alle niet gemeen zynde, op de lyst der Redenkunst-schryveren niet gevonden worden. Een denkbeeld in den grond der zaake het zelfde, wordt in onderscheide Taalen verschillend uitgedrukt, niet alleen uit hoofde van de verschillende geaartheid en het Character der Volken; maar ook van wegen de natuur van ieder Taal zelve, en de middelen, aan dezelve eigen, om de gedagten uit te drukken.
De onderscheide Taalen missen dikwerf aan elkander beantwoordende uitdrukkingen, om dezelfde zaaken te betekenen; en de aan elkander beantwoordende uitdrukkingen, welke zy schynen te hebben, drukken zelden dezelfde gedagten met nauwkeurigheid uit: 'er is meest altoos een denkbeeld meer of min in opgeslooten; 'er zyn meest altoos eenige verschillendheden in de zamenvoeging en in de schikking.
Indien ieder, hoofd voor hoofd, onder een en het zelfde Volk, dezelfde denkbeelden niet hegt aan dezelfde Bewoordingen in zyne Moedertaale, hoe zal dan iemand, die eene vreemde Taal spreekt, zich kunnen vleijen, dat hy aan dezelfde Bewoordingen dezelfde denkbeelden hegt, als zy, die deeze Taal eigen is? Hoe veel te grooter moet derhalven onze onkunde, hoe veelvuldiger moeten onze misslagen dan niet weezen, ten opzigte van doode Taalen? Hoe zullen wy de wyze van denken, van gevoelen, en zich uit te drukken, raamen, van lieden, die, Eeuwen geleden, bestonden? Hoe volmaakt kennen het geestige, het kiesche van hunne Taal, en de juiste betekenis van een oneindig getal spreekwyzen? By voorbeeld: Uitdrukkingen, welke wy voor Uitdrukkingen van volkomen dezelfde betekenis houden, waren, naar allen schyn, zulks niet by de Ouden; ieder derzelven drukte eene kleine verschillendheid uit; 'er waren min of meer kleine denkbeelden in opgeslooten; elk sloeg op byzondere omstandigheden, ons onbekend. Te vergeefsch vleijen wy ons, derhalven, met de gedagten, van bevoegde en welverlichte Kunstregters te zyn over de verdiensten van Werken, in die Taalen geschreeven, 't zy hedendaagsche, 't zy oude. Een Werk, 't welk wy heden ten dage, in 't Latyn opgesteld, voor zeer wel geschreeven houden, zou aanstootelyk geweest zyn voor de Schryvers in de Eeuw van augustus; zy zouden den draak gestoo- | |
| |
ken hebben met het geen wy bewonderen. Titus livius, dien wy zoo hoog schatten, ging te Rome voor een Boerschen Schryver; men verweet hem zyne platheid. Horatius moet by de Romeinen min geagt geweest zyn dan by ons; hy hadt al de schoonheid zyner gedagten, al de bondigheid zyner bedenkingen, enz. noodig, om, in veele zyner Schriften, zyne duisterheid en ruwheid zyner uitdrukkinge draaglyk te maaken: dezelve moest geweldig stooten in ooren, gewoon aan de zagte en welluidende Taal
van virgilius, ovidius, tibullus, enz. Virgilius, schoon de Beschermer en Vriend van horatius, heeft hem onder 't getal der Uitgeeveren zyner Werken, in zyn Laatsten Wil, niet benoemd. Een Franschman kan een zyner Tydgenooten, die in 't Grieksch of Latyn geschreeven heeft, zeer wel verstaan en overzetten, terwyl hy zeer gebrekkig zou slaagen in de vertaaling van een ouden Schryver. Indien homerus en virgilius herleefden, en het Fransch even goed verstonden als hunne Moederspraake, zouden zy hunne Werken in onze Fransche Overzettingen jammerlyk verminkt vinden.
Een goed Vertaaler moet, in de eerste plaats, beide de Taalen even goed verstaan: hy moet, daarenboven, den Aart, het Character, de Wetten, de Zeden, de Gebruiken, den Godsdienst, enz. kennen van het Volk, uit welks Taal hy een Werk in de zyne overbrengt. Dit is 't niet alles; de algemeene wyze van denken, van gevoelen, van uitdrukken van een Volk, eene oneindige verscheidenheid hebbende by byzondere Persoonen, moet een Vertaaler zich byzonder verbinden aan den Schryver, dien hy vertolkt, en toeleggen, om zyne wyze van denken en uitdrukken wel te vatten; hy moet, om zo te spreeken, indringen in den geest zyns Schryvers, zyne denkbeelden, zyne gevoelens, zyn styl, volkomen vatten. 'Er zyn, in de daad, Schryvers, wier byzondere styl hun zo eigen en natuurlyk is, dat men ze bykans met geene mogelykheid kan navolgen, zelfs in hunne eigene Taal. Wie zal, by voorbeeld, den Styl treffen, wie den zagten, aandoenlyken en betoverenden toon vatten van fenelon? Wie den manlyken, sterken, en grootschen van rousseau? Veilig mogen wy hier uit besluiten, dat het zeer bezwaarlyk, zo niet onmogelyk, is, nauwkeurige Vertaalingen te leveren. Een Overzetter geeft ons altoos zyne denkbeelden in verruiling voor die des Schryvers, welken hy vertolkt. Men kan 'er by win- | |
| |
nen: want het is een louter vooroordeel, zich te verbeelden, dat eene Overzetting altoos minder is dan het Oorspronglyke. Voor my geloof ik, dat 'er veele beter zyn dan het Oorspronglyke, schoon men 't nauwlyks durft denken.
| |
II.
Over den styl.
De Styl, in 't algemeen, is eene byzondere wyze van uitdrukken. Voor eerst, betrekkelyk, tot elks byzondere wyze van denken en gewaarworden; ten tweeden, tot de voorwerpen onzer denkbeelden; ik wil zeggen, van het Onderwerp, 't geen men behandelt: het is uit deeze twee oogpunten, dat men alle de onderscheide Stylen te beschouwen hebbe.
Elk heeft van de Natuur eene byzondere gesteltenisse van harssenen en zenuwen ontvangen: en dus van diezelfde hand eene zekere wyze van denken, eene wending van geest, zekere wilsneigingen, een byzondere aandoenlykheid, en eene wyze, om zich daar mede overeenkomstig uit te drukken. Welk eene verscheidenheid van alle die zaaken, in verschillende Persoonen! Deezen, begaafd met eene Verbeeldingskragt zonder leeven, en een traag Verstand, kunnen zich nauwlyks de gemeenste zaaken voorstellen: hunne Aandoenlykheid, bykans in een zelfden staat, wordt niet aangedaan; zy gevoelen geen prikkel, die hunne logheid in beweeging brengt. Anderen, van eene min grove stoffe opgelegd, hebben een tederder harssen- en zenuwgestel, beweegbaarder, veerkragtiger, aandoenlyker vezelen, die gereed aan den gang geholpen worden door de minste beweegoorzaak. Zy, alleen bekwaam tot de Kunst, waar over wy handelen, voelen in zich als van zelve opkomen, eene menigte van schoone, leevendige, klaare, en schitterende denkbeelden, die zich verbinden, en, om zo te spreeken, uit zich zelve in eene wonderbaare orde schikken. Hunne Verbeelding kent in uitgebreidheid geene paalen, en ontmoet in werkzaamheid geene hindernissen. Welk eene leevendigheid, welk eene keurigheid in het gevoelig vermogen! Alles is by hun leeven, alles vuur.
Maar welk een verschil nog, welke wyzigingen, welke schaakeringen, in die twee algemeene soorten van Vernuft! Welk eene verscheidenheid biedt zich niet aan in
| |
| |
de opvolging, de verbintenis, de schikking hunner denkbeelden! Daar zyn 'er, die behaagen scheppen in lange, daar zyn 'er, die meer welgevallen vinden in korte zamenvoegingen. De eerstgemelden bevatten op éénmaal en houden vast, zonder iets uit het oog te verliezen, een groot aantal voorwerpen of denkbeelden; de laatstgenoemden kunnen, zonder verwarring, het gezigt niet verdraagen van een zeer klein aantal, die elkander opvolgen, dewyl het eene het ander verdryft of verdonkert. Men vindt 'er, die vermaak schynen te scheppen in het zamenvoegen van een lange schakel duistere denkbeelden, die weinig op elkander passen: anderen kunnen niets dulden, dan 't geen klaar en welgeschikt is. Deeze is steeds in geestverrukking; geene denkt diep en bedaard. Eenigen weeten een hooge vlugt te neemen; anderen kruipen gestadig. Deeze heeft Vuur zonder Oordeel; een ander Oordeel zonder Vuur.
De Wils- en Gemoedsneigingen ondergaan desgelyks groote veranderingen. Men heeft 'er, die natuurlyk met zichzelven ingenomen, trots, altoos als Meesters spreeken, anderen zagt, leerzaam, en onderdaanig. Maar konden wy het dekzel van het hart der Menschen afligten, welk eene menigte van verschillende Characters zou zich aan ons oog opdoen! Welk eene kieschheid, welk eene aandoenlykheid zouden wy by deezen; welk eene lompheid en ongevoeligheid by anderen aantreffen! Welke verschillende neigingen, driften, en gevoelens! en hoe onderscheide deeze wederom in trap, wyziging, en verbintenis! De hoedanigheden van den Geest, van den Wil, van het Hart, vereenigen zich op duizend onderscheide wyzen, om zo veele byzondere en op zichzelven staande Persoonen te vormen.
De Opvoeding werkt hier bykans met zo veel kragts als de Natuur: zy vormt ons op nieuw, verandert, verwoest of volmaakt het werk van die eerste Moeder; alle onze vermogens krygen door haar eene byzondere gesteltenisse, eene byzondere wending. Zie daar een nieuwen en zeer vrugtbaaren oorsprong van nieuwe Characters!
Elk, hoofd voor hoofd, dezelfde denkbeelden niet hebbende van dezelfde voorwerpen, moet zich elk daar over verschillend uitdrukken. 'Er zyn andere voorwerpen, waar over in 't algemeen allen even eens denken, maar elk heeft een oneindig aantal bykomende denkbeelden.
| |
| |
Diezelfde Gronddenkbeelden, vatbaar zynde voor veele verschillende uitdrukkingen, drukt elk ze op zyne wyze uit. En daar allen, gelyk wy reeds opmerkten, dezelfde denkbeelden niet hegten aan dezelfde woorden, aan dezelfde wyzen van uitdrukken, heeft de Schryver en de Leezer niet altoos dezelfde denkbeelden, dezelfde gevoelens. Daarenboven het zelfde werk kan by verschillende Leezers onderscheide denkbeelden verwekken, en op eene gansch verschillende wyze aandoen.
Ieder Redenaar zal zich, gevolglyk, verschillend over 't zelfde onderwerp uitdrukken; ieder Toehoorder, ieder Leezer, onderscheide indrukken ontvangen. Met één woord, elk denkt, wil en gevoelt, overeenkomstig met zyne geaartheid, zyne opvoeding, zyn verstand, zyn byzonder Character; en elk spreekt, drukt zich uit, gelyk hy denkt, wil en gevoelt. Wie eene leevendige verbeeldingskragt en een opgeklaard verstand bezit, drukt zich geheel anders uit, dan wiens verbeeldingskragt hem niet aanvuurt, wiens verstand verre van opgeklaard is. Een vrolyk Mensch is altoos lustig. Een droefgeestige doet zich kennen aan de deftigheid van zyn Styl. Een goed, menschlievend, teder en medelydend Character zal een zagten en beweeglyken toon aanneemen; een trotsch uit de hoogte spreeken; een wreed een ruwen Styl voeren. De verheeven en grootsche Styl is de eigenaartige uitdrukking van een grooten en edelmoedigen Geest. Daar zyn 'er, wien de grootheid van ziel en verheevenheid van denken zo natuurlyk eigen is, dat zy aan alles, wat zy aanroeren, een trek van die grootheid mededeelen; zy verfraaijen en verheffen de gemeenste voorwerpen. Elk heeft, derhalven, zyn Styl van Character, een persoonlyken en hem byzonder eigenen Styl; en deeze Stylen veranderen in 't oneindige. Wy ontdekken, in dien overvloed van verscheidenheid, bovenal, den ryken, wel verbonden, vloeienden, welluidenden, zagten, tederen, bloemryken, schitterenden, klaaren, ineengedrongen, kragtigen, ernstigen, spreukagtigen, Laconischen, en afgebrooken Styl; als mede den dorren, harden, ruwen, platten, duisteren, ingewikkelden, ongelyken, kouden, krimpenden, en boertenden Styl.
De Styl, met betrekking tot de Stoffe beschouwd, is verheven, hartroerend of eenvoudig: de laatstgemelde biedt ons niets byzonder belangryks aan; over de anderen zullen wy vervolgens handelen.
('t Vervolg by de eerste gelegenheid.)
|
|