aen de ene, en, aen de andere zyde, in ene valsche, schadelyke en nagemaekte gevoeligheid onderscheid. De eerste maekt ons deelnemend, en doet ons het geluk van andere menschen mede gevoelen: zy maekt ons medelydend, en doet ons de elende van andere menschen mede gevoelen: zy berust niet in gewaerwordingen, maer zet ons aen tot werkzaemheid en wezenlyke hulpbetooning, en, in gevolge hier van, verschaft zy ons niet alleen genoegen, maer zy bevordert ook onze hoogere volkoomenheid en gelukzaligheid. - Geheel anders is 't gesteld, met de laetstbeoogde, die de mode ingevoerd heeft, de gewoonte stand doet houden, en inderdaed geen zaek voor 't verstand en 't hart is. Het geen ons, in de ontvouwing daervan, medegedeeld word, is te uitvoerig, om het alhier plaets te geven; een trek of twee zy genoeg tot een stael der maniere van des Schryvers voorstelling.
‘Het is, zegt hij, geene waare, maar valsche, schadelijke, nagemaakte gevoeligheid, wanneer ik niet voor het wezenlijk groote, edele, schoone en nuttige, maar alleen voor het onnatuurlijke, overspande en zonderlinge, gevoel heb: in dit geval gevoel ik niet uit noodzaakelijkheid, maar uit ijdelheid; niet om hoogere oogmerken, door mijne gewaarwordingen, te bevorderen, maar om boven anderen uit te steeken; dan roeren mij geene zagte, stille huislijke deugden; geene weldaadige, verhevene, algemeen nuttige gezindheden, die ik aan de menschen, onder welken ik leef, zie en bemerk; maar dan moeten het enkel geruchtmaakende, ieder in de oogen vallende, opzien veroorzaakende handelingen zijn; die mij goedkeuring zullen afdwingen; dan ben ik het meest tot het onnatuurlijke en tot alle soorten van dweeperij geneigd; dan verlang en onderhoude ik alleen sterke, duistere en onverklaarbaare aandoeningen, en dring daardoor uit mijn hart alle klaare lichtvolle gewaarwordingen, die ik met mijn verstand kan doorzoeken, en wier oorsprong ik uit natuurlijke redenen afleiden kan; dan misken ik hoe langer hoe meer de rechten des verstands, beroof ze van allen voedzel, stel, boven deszelfs uitspraaken, ieder mijstiesch, geheimvol gevoel, en handel meer volgends blinde, onwederstaanbaare driften, dan volgends doordachte, mij bewuste, beweegingsgronden.
Het is geene waare, maar valsche, schadelijke, nagemaakte gevoeligheid, wanneer ik steeds en overal poog te gevoelen, en de aanleidingen daartoe niet afwacht, maar angstig opzoek; en dit is een bewijs dat de gevoeligheid bij mij in zwakheid der ziele ontaart is: zo dra mij het gebrek van voordduurende gewaarwordingen verlegen en onrustig maakt, zo dra kan ik merken, dat ik de heerschappij over mij zelve en over mijn hart verlooren heb; dan is alles ledig en doodsch in mijne ziel; dan gevoel ik noch lust noch kracht tot mijne beroepsbezigheden, dan erken ik geen huislijke pligten voor noodzaakelijk, dan heb ik